Brandeis (midden) in zijn kantoor 1916.
“Public interest law” is een term die tijdens en na de sociale onrust van de jaren zestig algemeen ingang vond in de Verenigde Staten. De term bouwt voort op een traditie die werd geïllustreerd door Louis Brandeis, die, voordat hij rechter werd in het Amerikaanse Hooggerechtshof, de belangen van het grote publiek in zijn rechtspraktijk integreerde. In een beroemde toespraak uit 1905 klaagde Brandeis over de advocatuur en klaagde hij dat “bekwame advocaten zich in hoge mate hebben laten omvormen tot hulpjes van grote bedrijven en hun verplichting hebben verwaarloosd om hun bevoegdheden te gebruiken ter bescherming van het volk”. Aan het eind van de jaren zestig en in de jaren zeventig begonnen grote aantallen afgestudeerden van Amerikaanse rechtenopleidingen te streven naar “relevantie” in hun werk – zij wilden invloed uitoefenen op de sociale kwesties die in die tijd in de Amerikaanse samenleving zo zichtbaar en heet werden bediscussieerd. Zij definieerden zichzelf als “public interest lawyers” om zich te onderscheiden van de “corporate adjuncts” waarnaar Brandeis verwees.
Public interest law beschrijft niet een rechtscorpus of een rechtsgebied; de term werd aangenomen om te beschrijven wie de public interest lawyers vertegenwoordigden, in plaats van op welke zaken zij werkten. In plaats van machtige economische belangen te vertegenwoordigen, kozen zij ervoor om op te komen voor anderszins ondervertegenwoordigde individuen. Bijgevolg heeft een belangrijke stroming in de openbare belangenadvocatuur altijd de nadruk gelegd op de noodzaak om juridische diensten te verlenen aan mensen die in armoede leven. De term is echter uitgegroeid tot een breder scala van activiteiten van advocaten en niet-advocaten die zich inzetten voor een veelheid van doelstellingen, waaronder burgerrechten, burgerlijke vrijheden, vrouwenrechten, consumentenrechten, milieubescherming, enzovoorts. Desalniettemin blijft een gemeenschappelijke noemer voor de “public interest” advocaten in de Verenigde Staten en in een groeiend aantal landen de ethiek van het “vechten voor de kleine man” – dat wil zeggen, het vertegenwoordigen van de ondervertegenwoordigde en kwetsbare segmenten van de samenleving.