Naast meercelligheid hebben alle planten nog een aantal andere kenmerken gemeen. Ze zijn in staat hun eigen voedsel te maken via een proces dat fotosynthese wordt genoemd. Hierbij wordt lichtenergie van de zon geabsorbeerd en omgezet in chemische energie die wordt opgeslagen in koolhydraten. Alle plantencellen hebben celwanden die bestaan uit een koolhydraathoudend materiaal dat cellulose wordt genoemd, en ze hebben het vermogen om groter te worden door celdeling. Planten hebben geen beweeglijkheid. Ze planten zich zowel geslachtelijk als ongeslachtelijk voort.
Planten worden op basis van gemeenschappelijke kenmerken in vier hoofdfyla onderverdeeld.
Het Phylum Bryophyta bevat planten, zoals mossen en levermossen, die geen vaatweefsel hebben dat andere planten gebruiken om water en voedingsstoffen te transporteren. Het Phylum Pteridophytae bevat planten, zoals paardenstaarten en varens, die wel vaatweefsel hebben maar zich niet met zaden voortplanten. De meeste planten behoren tot ofwel het Phylum Angiosperm ofwel het Phylum Gymnosperm. Het Angiospermisch geslacht omvat de bloeiende planten, zoals zonnebloemen en appelbomen, die zich met ontwikkelde zaden voortplanten. Phylum Gymnosperm omvat palmbomen en andere niet-bloeiende planten die zich voortplanten met onontwikkelde, primitieve zaden.