Quaestiones in quattuor libros sententiarum
In de scholastiek bepleitte Willem van Ockham hervormingen in zowel methode als inhoud, met vereenvoudiging als doel. Willem nam veel over van het werk van enkele eerdere theologen, met name Duns Scotus. Aan Duns Scotus ontleende Willem van Ockham zijn visie op de goddelijke almacht, zijn visie op genade en rechtvaardiging, een groot deel van zijn epistemologie en ethische opvattingen. Hij reageerde echter ook op en tegen Scotus op het gebied van predestinatie, boetedoening, zijn opvatting over universalia, zijn formele onderscheid ex parte rei (dat wil zeggen “zoals toegepast op geschapen dingen”), en zijn opvatting over spaarzaamheid die bekend werd als Occam’s Razor.
NominalismeEdit
William van Ockham was een pionier van het nominalisme, en sommigen beschouwen hem als de vader van de moderne epistemologie, vanwege zijn sterk beargumenteerde standpunt dat alleen individuen bestaan, in plaats van supra-individuele universalia, essenties, of vormen, en dat universalia het product zijn van abstractie van individuen door de menselijke geest en geen extra-mentaal bestaan hebben. Hij ontkende het werkelijke bestaan van metafysische universalia en pleitte voor de reductie van de ontologie. Willem van Ockham wordt soms beschouwd als een voorstander van het conceptualisme in plaats van het nominalisme, want terwijl nominalisten van mening waren dat universalia slechts namen waren, d.w.z. woorden in plaats van bestaande werkelijkheden, waren conceptualisten van mening dat zij mentale concepten waren, d.w.z. dat de namen namen waren van concepten, die wel degelijk bestaan, zij het alleen in de geest. Daarom heeft het universele begrip als object niet een werkelijkheid die in de wereld buiten ons bestaat, maar een inwendige voorstelling die een product is van het verstand zelf en die in het verstand de dingen “veronderstelt” waaraan het verstand haar toeschrijft; dat wil zeggen dat zij voorlopig de plaats inneemt van de dingen die zij voorstelt. Het is de term van de reflectieve handeling van het verstand. Vandaar dat het universele niet louter een woord is, zoals Roscelin leerde, noch een sermo, zoals Peter Abelard beweerde, namelijk het woord zoals het in de zin wordt gebruikt, maar het mentale substituut voor reële dingen, en de term van het reflectieve proces. Om deze reden wordt Willem soms ook een “terminist” genoemd, om hem te onderscheiden van een nominalist of een conceptualist.
William van Ockham was een theologisch voluntarist die geloofde dat als God gewild had, hij vlees had kunnen worden als ezel of os, of zelfs als ezel en mens tegelijk. Hij werd voor dit geloof bekritiseerd door zijn medetheologen en filosofen.
Efficiënt redenerenEdit
Een belangrijke bijdrage die hij leverde aan de moderne wetenschap en de moderne intellectuele cultuur was efficiënt redeneren met het principe van parsimony in verklaring en theorievorming dat bekend kwam te staan als Occam’s Razor. Deze stelregel, zoals geïnterpreteerd door Bertrand Russell, stelt dat als men een verschijnsel kan verklaren zonder deze of gene hypothetische entiteit aan te nemen, er geen grond is om deze aan te nemen, d.w.z. dat men altijd moet opteren voor een verklaring in termen van zo weinig mogelijk oorzaken, factoren of variabelen. Hij maakte hier een zorg van ontologische parsimonie van; het principe zegt dat men entiteiten niet bovennoodzakelijk mag vermenigvuldigen – Entia non sunt multiplicanda sine necessitate – hoewel deze bekende formulering van het principe in geen van Willems overgebleven geschriften te vinden is. Hij formuleert het als volgt: “Want niets mag worden beweerd zonder dat daarvoor een reden wordt gegeven, tenzij het vanzelfsprekend is (letterlijk: uit zichzelf bekend) of uit ervaring bekend of bewezen door het gezag van de Heilige Schrift.” Voor Willem van Ockham is God de enige werkelijk noodzakelijke entiteit; al het andere is contingent. Hij aanvaardt dus niet het principe van de voldoende rede, verwerpt het onderscheid tussen essentie en bestaan, en verzet zich tegen de Thomistische leer van het actieve en passieve intellect. De scepsis waartoe zijn ontologische verzoek leidt, blijkt uit zijn leer dat het menselijk verstand noch de onsterfelijkheid van de ziel, noch het bestaan, de eenheid en de oneindigheid van God kan bewijzen. Deze waarheden, zo leert hij, zijn ons alleen door openbaring bekend.
NatuurfilosofieEdit
William heeft veel geschreven over natuurfilosofie, waaronder een lang commentaar op Aristoteles’ Physica. Volgens het principe van ontologische parsimony, stelt hij dat we geen entiteiten in alle tien van Aristoteles’ categorieën hoeven toe te laten; zo hebben we de categorie van kwantiteit niet nodig, omdat de wiskundige entiteiten niet “echt” zijn. De wiskunde moet worden toegepast op andere categorieën, zoals de categorieën van substantie of kwaliteiten, waarmee hij vooruitloopt op de moderne wetenschappelijke renaissance, terwijl hij het Aristotelische verbod op metabasis overtreedt.
Theorie van de kennisEdit
In de theorie van de kennis verwierp Willem de scholastieke theorie van de soorten, als overbodig en niet ondersteund door de ervaring, ten gunste van een theorie van de abstractie. Dit was een belangrijke ontwikkeling in de laat-middeleeuwse epistemologie. Hij maakte ook onderscheid tussen intuïtieve en abstracte cognitie; intuïtieve cognitie hangt af van het al dan niet bestaan van het object, terwijl abstracte cognitie het object “abstraheert” van het existentiepredicaat. Interpretatoren zijn vooralsnog onbeslist over de rol van deze twee soorten cognitieve activiteiten.
Politieke theorieEdit
William van Ockham wordt ook steeds meer erkend als een belangrijke bijdrager aan de ontwikkeling van westerse constitutionele ideeën, met name die van regering met beperkte verantwoordelijkheid. Hij was een van de eerste middeleeuwse auteurs die een vorm van scheiding tussen kerk en staat bepleitte, en was belangrijk voor de vroege ontwikkeling van het begrip eigendomsrecht. Zijn politieke ideeën worden beschouwd als “natuurlijk” of “seculier”, en pleiten voor een seculier absolutisme. De opvattingen over de verantwoordelijkheid van de monarchie in zijn Dialogus (geschreven tussen 1332 en 1347) hadden grote invloed op de Conciliaire beweging en droegen bij tot de opkomst van liberaal-democratische ideologieën.
William pleitte voor een volledige scheiding van geestelijke en aardse heerschappij. Hij meende dat de paus en de kerklieden geen enkel recht of grond hebben voor wereldlijke heerschappij zoals het hebben van eigendom, waarbij hij 2 Tim. 2:4 aanhaalde. Dat komt alleen toe aan aardse heersers, die desnoods ook de paus van misdaden kunnen beschuldigen.
Na de zondeval had God de mensen, ook niet-christenen, twee machten gegeven: privébezit en het recht om hun heersers te bepalen, die het belang van het volk moesten dienen, niet een of ander speciaal belang. Zo ging hij Thomas Hobbes voor in het formuleren van de sociale contracttheorie, samen met eerdere geleerden.
William van Ockham zei dat de Franciscanen zowel privé als gemeenschappelijk eigendom vermeden door goederen, waaronder voedsel en kleding, zonder enig recht te gebruiken, met louter usus facti, het eigendom dat nog steeds toebehoorde aan de schenker van het artikel of aan de paus. Hun tegenstanders, zoals paus Johannes XXII, schreven dat gebruik zonder enig eigendomsrecht niet te rechtvaardigen is: “Het is onmogelijk dat een uitwendige daad rechtvaardig zou kunnen zijn indien de persoon geen recht heeft om ze te doen.”
Dus leidden de geschillen over de ketterij der Franciscanen Willem van Ockham en anderen tot het formuleren van enkele grondslagen van de economische theorie en de theorie van het eigendom.
LogicaEdit
In de logica schreef Willem van Ockham de formules op die later de Wetten van De Morgan zouden worden genoemd, en hij dacht na over ternaire logica, dat wil zeggen een logisch systeem met drie waarheidswaarden; een concept dat opnieuw zou worden opgenomen in de mathematische logica van de 19e en 20e eeuw. Zijn bijdragen aan de semantiek, vooral aan de zich ontwikkelende theorie van de veronderstelling, worden nog steeds door logici bestudeerd. Willem van Ockham was waarschijnlijk de eerste logicus die lege termen in de Aristotelische syllogistiek effectief behandelde; hij bedacht een semantiek van lege termen die precies bij de syllogistiek paste. In het bijzonder is een argument geldig volgens Williams semantiek als en slechts als het geldig is volgens Prior Analytics.