Dezer dagen besteed je je leven aan het afbetalen van een huis, en zelfs het bouwen van een schuurtje of een dierenverblijf kan duur zijn, aangezien hout, baksteen of enig ander modern bouwmateriaal een zware investering van geld, tijd en geschoolde arbeid vereist. Duizenden jaren lang gebruikten de mensen echter een eenvoudiger techniek waarbij alleen natuurlijke, plaatselijke materialen werden gebruikt.
“Wattle and daub,” zoals het wordt genoemd, ontleent zijn naam aan zijn twee componenten; een “wattle” was een rieten omheining of muur gemaakt van een buigzaam hout zoals wilg of hazelaar, gevlochten rond rechtopstaande palen als een horizontale mand. Boeren omringden hun akkers soms met hekken van wattle, die in modulaire, lichtgewicht stukken van een meter of twee hoog en een meter of twee breed – horden – konden worden gemaakt en dan werden gerooid, naar een nieuwe plaats gedragen en in de grond gestampt waar nodig.
De boer maakte een wattle gewoonlijk door de rechtopstaande palen (op deze eilanden soms zales of zeilen genoemd) in een houten frame (soms een galg genoemd) te zetten om ze op hun plaats te houden. Vervolgens werden withies – slanke stekken van wilg of hazelaar – rond de staanders heen en weer gewonden. Aan het eind van de horde werd de withyle voor meer flexibiliteit gedraaid, om de laatste zale gewonden, en in de andere richting teruggeweven. Meestal werd in het midden van de horde een opening gelaten, een twilly hole genaamd, waardoor een herder of boer een paar horden als een tijd op zijn rug kon dragen.
Volgens auteur Una McGovern waren hindernishekken van vitaal belang voor de middeleeuwse landbouw; door schapen opgesloten te houden zonder dat een permanente infrastructuur nodig was, stelden ze pachtboeren in staat schapen op een lapje grond te laten grazen, zodat ze de velden één voor één konden bemesten en de meststoffen konden storten die nodig waren voor de graangewassen.
Met dezelfde techniek konden de muren van een gebouw worden gevormd, nadat een houten geraamte was gebouwd en de latten waren opgevuld met een “daub”-pleister voor isolatie en privacy. De klodder bevatte vaak klei, mensen- of dierenhaar en koeienmest, en verhardde zich rond de latten zoals beton rond betonijzer. De techniek bleek in de hele oude wereld populair, zowel bij de Sumeriërs, de Chinezen als de Maya’s. Als ze droog werden gehouden, gingen de muren eeuwenlang mee, en zelfs nu nog wordt bij het restaureren of slopen van oude gebouwen in Europa soms wattle binnen de muren aangetroffen.
Niet alle oude bouwers waren er dol op; de Romeinse architect Vetruvius, in de eerste eeuw voor Christus, klaagde over de gevaren ervan in zijn Tien boeken over architectuur:
“Wat ‘wattle and daub’ betreft, zou ik willen dat het nooit was uitgevonden,” schreef Vetruvius getergd. “Maar omdat sommigen verplicht zijn het te gebruiken om tijd of geld te besparen, of voor afscheidingen op een niet ondersteunde overspanning, is de juiste constructiemethode als volgt. Geef het een hoge fundering, zodat het nergens in aanraking komt met het gebroken steenwerk dat de vloer samenstelt; want als het hierin verzonken is, gaat het na verloop van tijd rotten, dan zakt het naar voren en breekt zo door het oppervlak van de stucbedekking.”
Vetruvius’ minachting ten spijt, waren veel van zijn tijdgenoten er duidelijk dol op, en het is gemakkelijk te zien waarom; het stelde mensen in staat om goedkoop en gemakkelijk een bouwwerk op te zetten. Het grootste nadeel, zoals de Romein vermeldde, is dat het niet vochtig kan worden; net als kassei, strobalen of andere natuurlijke bouwmethoden werkt het het beste als je de fundering en de muren voor de eerste meter of zo van rots bouwt.
De techniek is vergelijkbaar met het bouwen in kassei, dat mengsel van zand, stro en klei, gemengd met water en samengeperst – meestal door mensen die erop lopen. Handenvol van het mengsel – het woord “cob” komt van een Oud Engels woord voor “klomp” – worden in een rij op elkaar gestapeld, stevig aangestampt door mensenvoeten, en dan wordt een nieuwe laag cob toegevoegd, totdat mensen een muur hebben.
Het stro bindt de klei en het zand samen; in plaats van dat de massa van een muur hangt aan een paar grote structuren zoals liggers of balken, hangt het aan de vele kleine structuren van het stro. Als het kassei eenmaal droog is, kan het bijna net zo duurzaam zijn als steen. Daub moet dunner zijn dan cob, zoals stucwerk of pleisterwerk – om over het wattle te worden uitgesmeerd in plaats van een zelfdragende muur te vormen – maar kan van vrij gelijkaardige materialen worden gemaakt.
Natuurlijk is wattle and daub waarschijnlijk niet geschikt voor moderne huiseigenaars die niet gewend zijn aan lemen muren. Dat betekent echter niet dat het niet relevant is voor de huiseigenaar van vandaag; dieren vinden zo’n volledig natuurlijke omgeving niet erg, zolang het binnen maar warm en droog blijft, en tuingereedschap evenmin.
Bouwtechnieken als leem of wattle-and-daub zijn in de moderne tijd uit de gratie geraakt omdat ze arbeidsintensiever zijn dan onze moderne bouwtechnieken die afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen. Toch mogen we deze vaardigheden niet helemaal laten verdwijnen, want deze methoden hebben nog steeds voordelen. Ze zijn volledig ecologisch, er zijn geen machines voor nodig en ze veroorzaken geen vervuiling. Ze kunnen eeuwenlang meegaan, zoals blijkt uit huizen die op deze manier in Europa zijn gebouwd – en misschien nog overeind staan wanneer ons gewapend beton tot ruïne is ingestort. En wanneer een huis van leisteen en leem uiteindelijk wordt afgebroken, voegt het slechts meststof toe aan de bodem, in plaats van giftig afval – en kan er een nieuwe worden gebouwd, letterlijk spotgoedkoop.