Leiderschap wordt beschouwd als een unidimensionale persoonlijkheidstrek die over de bevolking is verdeeld. Mensen verschillen wat deze eigenschap betreft; deze verschillen zijn potentieel meetbaar. Het probleem van de afbakening van deze kenmerken lijkt eenvoudig en gemakkelijk, maar is het niet. Alle nadruk ligt op de persoonlijke kenmerken van leiders. Psychologisch onderzoek ondersteunt deze benadering nauwelijks. De meest consistente bevindingen in het onderzoek wijzen erop dat er geen reeks eigenschappen lijkt te zijn die goede leiders onderscheidt van slechte leiders.

Het concept van leiderschap

Er is geen enkele eigenschap gevonden die consistent onderscheid maakt tussen effectieve en ineffectieve leiders in alle soorten situaties. Mensen die in de ene situatie goede leiders zijn, kunnen in dezelfde rol in een andere situatie falen. Leiderschapscapaciteiten blijken geen voorspelbare reeks vaardigheden of kenmerken te zijn. Wat de doeltreffendheid van een leider bepaalt, schijnt niet af te hangen van zijn individuele kenmerken, maar van de aard van de situatie waarin hij geacht wordt leiding te geven en van de kenmerken en behoeften van de volgelingen.

De kwaliteiten en kenmerken van een goede leider

Gibb (1969) merkt op dat eigenschappen als intelligentie, extraversie, aanpassing, dominantie en empathie leiders van verschillende typen lijken te karakteriseren in bepaalde situaties en onder specifieke omstandigheden, hetgeen de situationele relativiteit van persoonlijkheidskenmerken lijkt te benadrukken. Robbins (1979) merkt op dat het beste wat kan worden gezegd is dat eigenschappen als intelligentie, extraversie, zelfvertrouwen en empathie verband houden met het bereiken en handhaven van de leiderschapspositie, d.w.z. dat leiders deze eigenschappen in een relatief hogere mate bezitten dan andere leden van de groep waaraan zij leiding geven, maar deze resultaten laten weinig ruimte voor generalisatie.

Het uitblijven van een definitieve relatie tussen persoonlijkheid en leiderschap kan te wijten zijn aan een of meer van deze factoren: dat de beschrijving en meting van persoonlijkheidskenmerken ontoereikend zijn, dat de bestudeerde groepen duidelijk van elkaar verschillen, dat situationele factoren persoonlijkheidsfactoren kunnen, en soms ook doen, overrulen, dat leiderschap een complex, en waarschijnlijk niet consistent, patroon van functionele rollen is. Als u meer wilt weten over deze theoretische benadering, raden wij u aan dit artikel over de invoering van leiderschap in organisaties te lezen.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.