Vraag: “Wat betekent het dat diep tot diep roept (Psalm 42:7)?”
Antwoord: De psalmist klaagt: “Diep roept tot diep in het gebulder van uw watervallen; al uw golven en brekers hebben mij overspoeld” (Psalm 42:7). In typisch prachtige poëzie verwoordt Psalm 42 een schreeuw uit het hart van Gods volk in een tijd van moeilijkheden. Wat betekent het precies dat “de diepte tot de diepte roept?”
Er bestaat enige twijfel over de plaats waar Psalm 42 zich afspeelt. De schrijver schijnt buiten Jeruzalem geweest te zijn en niet in staat geweest te zijn om terug te keren. Hij vermeldt hoe hij “gewoon was naar het huis van God te gaan … met kreten van vreugde” (vers 4), hij spreekt alsof hij ten oosten van de Jordaan is (vers 6), en hij hoort het beschimpen van een vijand (vers 10). De setting is waarschijnlijk deze: de zonen van Korach – de leiders van de tabernakel-verering aan wie de psalm wordt toegeschreven – vergezelden koning David toen hij uit Jeruzalem werd verdreven door zijn opstandige zoon Absalom (2 Samuël 15). Terwijl David en zijn getrouwen voor hun leven vluchtten, keken zij bedroefd terug op hun thuis in Jeruzalem. Psalm 42 is een verslag van hun gedachten in die tijd van ballingschap.
In de verzen die voorafgaan aan de uitspraak dat “diep tot diep roept”, zegt de liedjesschrijver dat hij heeft gedorst naar de aanwezigheid van God als een hert dat hijgt naar stromen water (Psalm 42:1). De ballingen verlangden in tranen naar hun Verlosser, terwijl hun vijanden hen beschimpten. Afgesneden van Jeruzalem konden de zonen van Korach zich slechts herinneren hoe het was om deel te nemen aan de eredienst met geschreeuw van vreugde in de feestelijke processies. In de herinnering probeert de liedjesschrijver zichzelf te bemoedigen in de Heer en zijn hoop op God te stellen. De liedjesschrijver laveert tussen vertrouwen dat hij spoedig de Heer zou kunnen loven zoals hij dat in het verleden had gedaan, en wanhoop over zijn huidige beproeving.
De taal van Psalm 42 is poëtisch en metaforisch. “Diep roept tot diep bij het ruisen van Uw watervallen; al Uw golven en golven zijn over mij heen gegaan” (Psalm 42:7, NKJV). De liedjesschrijver beeldt zijn nood figuurlijk uit: het is alsof golven en brekers over hem heen slaan. De problemen golfden voort, met de ene overweldigende deining na de andere. De “diepe” beproevingen die hij moest doorstaan bleven komen, als golven, diep na diep.
Het Hebreeuwse woord dat hier vertaald wordt met “diep” verwijst naar de diepste diepten van de zee. De zonen van Korach, die met David verbannen waren, hadden geen houvast meer, en zij hadden het gevoel alsof steeds terugkerende golven van moeilijkheden hun zielen in een bodemloze oceaan van verdriet en wanhoop hadden gestort. De profeet Jona gebruikte soortgelijke taal om zijn toestand te beschrijven na Gods tuchtiging in zijn leven: “U hebt mij in de diepte geworpen, in het hart van de zeeën, en de stromen kolkten om mij heen; al uw golven en brekers overspoelden mij” (Jona 2:3).
Er is nog een andere interpretatie van het woord diep in Psalm 42, namelijk dat de liedjesschrijver uiting geeft aan het feit dat zijn ziel God ten diepste nodig had. De psalmist roept vanuit zijn plaats van diepe nood om de onpeilbare grootheid van God. Een diepe nood vraagt om een diepe remedie.
James Smith en Robert Lee werken deze betekenis van diep roepen tot diep prachtig uit in hun meerdelige werk Handfuls on Purpose for Christian Workers and Bible Students: “De diepte van de nood van de mens roept tot de diepte van Gods volheid; en de diepte van Gods volheid roept tot de diepte van de nood van de mens. Tussen onze leegheid en Zijn algenoegzaamheid is er een grote kloof. . . . Diep roept tot diep. De diepe barmhartigheid van God heeft onze leegte nodig, waarin het zichzelf zou kunnen gieten. . . . Niets kan volledig voldoen aan de diepte van onze behoefte dan de diepte van Zijn almachtige volheid” (William B. Eerdmans Publishing Company, 1971. Vol. 8, p. 11.)
We raken aan de betekenis van diep roept tot diep wanneer we erkennen dat menselijke behoeften groot zijn, maar de rijkdom van God is groter. Onze wijsheid is oppervlakkig, maar Zijn kennis en oordelen zijn onnaspeurlijk (Romeinen 11:33-34). Gods gedachten zijn diep (Psalm 92:5). Zijn liefde is zo diep als Zijn onmetelijke hart (Efeziërs 3:18-19), zoals Hij bewees toen Hij Zijn eniggeboren Zoon gaf om voor ons te sterven (Johannes 3:16). De hoogte, breedte en diepte van Gods hulpbronnen zijn zonder maat. Vanuit de diepte van zijn wanhoop vond de psalmist hulp in de diepte van Gods goedheid, en hij was in staat om tot besluit te zeggen: “Waarom ben ik ontmoedigd? Waarom is mijn hart zo bedroefd? Ik zal mijn hoop op God stellen! Ik zal Hem weer loven – mijn Redder en mijn God!” (Psalm 42:11, NLT).