Tomb, in de meest strikte zin, een huis of woning voor de doden; de term wordt losjes toegepast op allerlei graven, grafmonumenten en gedenktekens. In vele primitieve culturen werden de doden in hun eigen huis begraven, en de grafvorm kan zich uit deze praktijk hebben ontwikkeld, als een reproductie in permanente materialen van oer-huis-types. Zo werden prehistorische grafheuvels gewoonlijk gebouwd rond een ronde hut, waarin het lichaam werd bijgezet, samen met gereedschap en andere persoonlijke bezittingen voor gebruik in een volgend leven. Met de meer geavanceerde technologie van de vroege beschavingen verschenen er graven van baksteen en steen, vaak van grote afmetingen, maar nog steeds met behoud van primitieve huisvormen. Ze waren soms rechthoekig en soms koepelvormig, afhankelijk van de vorm die in gebruik was toen de graven werden gebouwd. Omdat zij als huizen werden beschouwd, waren dergelijke graven vaak rijkelijk voorzien van kleding, gebruiksvoorwerpen en meubilair, zodat zij belangrijke bronnen zijn van kennis over de culturen die ze bouwden.
In zeer vroege tijden werden koninklijke doden blijkbaar niet alleen voorzien van allerlei noodzakelijke voorwerpen, maar ook van echte dienaren, die bij de begrafenis ter dood werden gebracht, zodat ze hun meester konden blijven dienen. Kenmerkend is het graf van koningin Shub-Ad van Ur (vroeg-dynastieke periode in Mesopotamië, ca. 2900-234 v. Chr.), dat de lichamen van meer dan 60 bedienden bevatte. Het werd echter steeds gebruikelijker om standbeelden of geschilderde afbeeldingen te gebruiken in plaats van mensen. Dit was de praktijk in de meeste Egyptische graven; en aan de hand van dergelijke geschilderde afbeeldingen en beeldjes, vooral in graven uit het Oude en het Middenrijk, kan een levendig beeld van het Egyptische leven worden verkregen.
In veel culturen en beschavingen werd het graf vervangen door, of bestond het naast, monumenten of gedenktekens voor de doden; soms, zoals in het oude Griekenland, werden de lichamen verbrand en de as in grafurnen gedaan. In het middeleeuwse christelijke denken werd de graftombe beschouwd als een aards prototype en symbool van een hemels huis. Dit concept verscheen in de Romeinse catacomben, waarvan de muren waren versierd met scènes van de herrezenen in het paradijs. Het kerkgebouw zelf fungeerde soms als graftombe (de Hagia Sophia in Istanbul was bijvoorbeeld de graftombe van Justinianus). In de Middeleeuwen was het gebruikelijk om lichamen bij te zetten in kerken, kloosters en kapellen, met afbeeldingen van de overledene op gebeeldhouwde of geschilderde plaquettes, of als levensgrote gisanten (liggende gebeeldhouwde figuren, meestal liggend op hun rug) erboven geplaatst. De overledenen werden niet als lijken afgebeeld, maar als zielen die in de hemel leefden, met hun handen in aanbidding samengedrukt en de symbolen van hun verlossing naast zich. In de loop van de 15e eeuw werd het een gangbare christelijke praktijk om dergelijke figuren als doden voor te stellen (meestal op biers). Dit was de voorbode van een algemene opleving van de Griekse gewoonte om grafmonumenten op te richten, in plaats van graven, in de loop van de 16e eeuw. Sinds de Renaissance is het idee van de graftombe als woning in het Westen uitgestorven, behalve als een zwakke reminiscentie in de mausolea die soms boven graven worden opgericht of die dienen als grafkelders op moderne begraafplaatsen. Zie ook: grafheuvel; dolmen; beeltenisheuvel; gisant; sarcofaag.