“The Tell-Tale Heart” maakt gebruik van een onbetrouwbare verteller. De nauwgezetheid waarmee de verteller vertelt over de moord op de oude man, alsof de heimelijke manier waarop ze de misdaad hebben gepleegd een bewijs is van hun geestelijke gezondheid, onthult hun monomanie en paranoia. De focus van het verhaal is het perverse plan om de perfecte misdaad te plegen. Een auteur, Paige Bynum, beweert dat Poe de verteller zo heeft geschreven dat “de lezer zich met de verteller kan identificeren”.
In het algemeen wordt aangenomen dat de verteller van “The Tell-Tale Heart” een man is. Sommige critici hebben echter gesuggereerd dat het misschien een vrouw is; er worden geen voornaamwoorden gebruikt om het een of het ander te verduidelijken. Het verhaal begint in medias res. Het verhaal opent met een gesprek dat al gaande is tussen de verteller en een andere persoon die op geen enkele manier wordt geïdentificeerd. Er is gespeculeerd dat de verteller een bekentenis aflegt aan een gevangenisdirecteur, een rechter, een verslaggever, een dokter of (anachronistisch) een psychiater. Hoe dan ook, de verteller vertelt het verhaal zeer gedetailleerd. Wat volgt is een studie over terreur, maar meer specifiek over de herinnering aan terreur als de verteller gebeurtenissen uit het verleden vertelt. Het eerste woord van het verhaal, “Waar!”, is een bekentenis van hun schuld, maar ook een verzekering van betrouwbaarheid. Deze inleiding dient ook om de aandacht van de lezer te trekken. Elk woord draagt bij aan het doel om het verhaal vooruit te helpen, waarmee Poe’s theorieën over het schrijven van korte verhalen worden geïllustreerd.
Het verhaal wordt niet gedreven door de vasthoudendheid van de verteller aan zijn “onschuld”, maar door zijn vasthoudendheid aan zijn geestelijke gezondheid. Dit is echter zelfvernietigend, want in een poging om hun geestelijke gezondheid te bewijzen, geven ze volledig toe dat ze schuldig zijn aan moord. Hun ontkenning van krankzinnigheid is gebaseerd op hun systematische handelingen en hun precisie, aangezien zij een rationele verklaring geven voor irrationeel gedrag. Deze rationaliteit wordt echter ondermijnd door hun gebrek aan motief (“Object there was none. Passion there was none.”). Desondanks, zeggen ze, spookte het idee van moord “dag en nacht door mijn hoofd.” Het is moeilijk om de ware emoties van de verteller over de blauwogige man volledig te begrijpen vanwege deze tegenstrijdigheid. Er wordt gezegd dat “hij tegelijkertijd een diepe psychologische verwarring onthulde”, verwijzend naar de verteller en de opmerking dat “Bezwaar was er niet. Passie was er niet” en dat het idee van moord “me dag en nacht achtervolgde.”
De slotscène van het verhaal toont het resultaat van de schuldgevoelens van de verteller. Zoals veel personages in gotische fictie, laten zij hun zenuwen hun aard dicteren. Ondanks hun beste pogingen om hun daden te verdedigen, is hun “over-acuteness of the senses”; die hen helpen het hart te horen kloppen onder de vloerplanken, het bewijs dat ze echt gek zijn. Het schuldgevoel in de verteller is te zien wanneer de verteller aan de politie bekent dat het lichaam van de oude man onder de vloerplanken lag. Ook al was de oude man dood, het lichaam en het hart van de dode man leken de verteller nog steeds te achtervolgen en hem te veroordelen van de daad. “Aangezien dergelijke redeneerprocessen de spreker van waanzin plegen te veroordelen, lijkt het niet onlogisch dat hij tot een bekentenis wordt gedreven”, aldus de geleerde Arthur Robinson. Poe’s tijdgenoten zullen wel herinnerd hebben aan de controverse over de verdediging tegen krankzinnigheid in de jaren 1840.
De verteller beweert een ziekte te hebben die overgevoeligheid veroorzaakt. Een soortgelijk motief wordt gebruikt voor Roderick Usher in “The Fall of the House of Usher” (1839) en in “The Colloquy of Monos and Una” (1841). Het is echter onduidelijk of de verteller werkelijk zeer scherpe zintuigen heeft, of dat het slechts verbeelding is. Als deze toestand wordt aangenomen, is wat aan het eind van het verhaal wordt gehoord misschien niet het hart van de oude man, maar doodskevers. De verteller geeft eerst toe dat hij doodshoofdkevers in de muur heeft gehoord, nadat hij de oude man uit zijn slaap had laten schrikken. Volgens het bijgeloof zijn doodshoofdkevers een teken van een naderende dood. Eén soort kever slaat met zijn kop tegen een oppervlak, vermoedelijk als onderdeel van een paringsritueel, terwijl andere soorten tikkende geluiden maken. Henry David Thoreau merkte in een artikel uit 1838 op dat doodskopkevers geluiden maken die lijken op een hartslag. De tegenstrijdigheid met deze theorie is dat de dodemanskevers een “gelijkmatig zwak” tikkend geluid maken dat een constant tempo zou hebben aangehouden, maar naarmate de verteller dichter bij de oude man kwam, werd het geluid sneller en luider, wat niet het resultaat van de kevers zou zijn geweest. Het kloppen zou zelfs het geluid van het hart van de verteller zelf kunnen zijn. Maar als het kloppen echt een product van de verbeelding van de verteller is, dan is het die ongecontroleerde verbeelding die tot hun eigen ondergang leidt.
Het is ook mogelijk dat de verteller paranoïde schizofrenie heeft. Paranoïde schizofrenen hebben vaak last van auditieve hallucinaties. Deze auditieve hallucinaties zijn vaker stemmen, maar kunnen ook geluiden zijn. De hallucinaties hoeven niet afkomstig te zijn van een specifieke bron anders dan het eigen hoofd, wat nog een aanwijzing is dat de verteller aan zo’n psychische stoornis lijdt. Dit is natuurlijk een zeer moderne opvatting van het werk; in Poe’s tijd bestond een dergelijke diagnose niet, en Poe zou niet bekend zijn geweest met een reeks symptomen als behorend tot een bepaalde geestesziekte.
De relatie tussen de oude man en de verteller is ambigu. Hun namen, beroepen en woonplaatsen worden niet gegeven, wat in contrast staat met de strikte aandacht voor detail in de plot. De verteller kan een bediende van de oude man zijn of, zoals vaker wordt aangenomen, zijn kind. In dat geval kan het “gier-oog” van de oude man als vaderfiguur symbool staan voor ouderlijk toezicht, of voor de vaderlijke principes van goed en kwaad. De moord op het oog is dan een verwijdering van het geweten. Het oog kan ook geheimhouding voorstellen: alleen wanneer het oog in de laatste nacht open wordt aangetroffen en de sluier van geheimhouding doorbreekt, wordt de moord uitgevoerd.
Richard Wilbur suggereerde dat het verhaal een allegorische weergave is van Poe’s gedicht “To Science”, dat een strijd tussen verbeelding en wetenschap voorstelt. In “The Tell-Tale Heart” zou de oude man dus de wetenschappelijke en rationele geest kunnen vertegenwoordigen, terwijl de verteller zou kunnen staan voor de verbeeldingskracht.