Stephen Jay Gould, (geboren 10 september 1941, New York, New York, V.S.-gestorven 20 mei 2002, New York), Amerikaans paleontoloog, evolutiebioloog, en wetenschapsschrijver.
Gould studeerde in 1963 af aan het Antioch College en promoveerde in 1967 in de paleontologie aan de Columbia University. In 1967 trad hij toe tot de faculteit van Harvard University, waar hij in 1973 gewoon hoogleraar werd. Goulds eigen technisch onderzoek richtte zich op de evolutie en soortvorming van West-Indische landslakken. Samen met Niles Eldredge ontwikkelde hij in 1972 de theorie van het gepuncteerd evenwicht, een herziening van de Darwinistische theorie die voorstelt dat het ontstaan van nieuwe soorten door evolutionaire verandering niet plaatsvindt in langzame, constante tempo’s over miljoenen jaren, maar eerder in snelle uitbarstingen over perioden zo kort als duizenden jaren, die dan gevolgd worden door lange perioden van stabiliteit gedurende welke organismen weinig verdere verandering ondergaan. Gould’s theorie werd door velen tegengesproken, waaronder de Amerikaanse bioloog Edward O. Wilson, die geloofde dat evolutie in wezen progressief is, leidend van eenvoudig naar complex en van slecht aangepast naar beter.
Gould stelde ook dat populatiegenetica nuttig is – ja zelfs allesbepalend – voor het begrijpen van relatief kleinschalige of korte-termijn evolutionaire veranderingen, maar dat het niet in staat is om inzicht te verschaffen in grootschalige of lange-termijn veranderingen, zoals de Cambrische explosie. Men moet zich tot de paleontologie wenden om deze veranderingen te verklaren, waarbij het heel goed kan gaan om uitstervingen door buitenaardse krachten (b.v. kometen) of om nieuwe vormen van selectie die alleen werkzaam zijn op hogere niveaus dan het individuele organisme. Zoals met Gould’s theorie over evolutionaire verandering, werd veel van zijn latere werk bekritiseerd door andere wetenschappers.
Naast zijn technisch onderzoek, werd Gould wijd en zijd bekend als schrijver, polemist, en popularisator van de evolutietheorie. In zijn boeken Ontogeny and Phylogeny (1977), The Mismeasure of Man (1981), Time’s Arrow, Time’s Cycle (1987), en Wonderful Life (1989), traceerde hij het verloop en de betekenis van verschillende controversen in de geschiedenis van de evolutionaire biologie, intelligentie testen, geologie, en paleontologie. Vanaf 1974 schreef Gould regelmatig essays voor het tijdschrift Natural History, en deze werden verzameld in verschillende delen, waaronder Ever Since Darwin (1977), The Panda’s Thumb (1980), en Hen’s Teeth and Horse’s Toes (1983). In Rocks of Ages: Science and Religion in the Fullness of Life (1999), verwierp Gould, die toen voorzitter was van de American Association for the Advancement of Science, het werk van individuen die wetenschap en religie probeerden te integreren. Volgens Gould waren wetenschap en religie nooit met elkaar in oorlog, maar moesten ze gescheiden blijven. Goulds wetenschappelijke teksten worden gekenmerkt door een gracieuze literaire stijl en het vermogen om complexe concepten met absolute helderheid te behandelen.