De sociale handelingstheorie werd gesticht door Max Weber. Er zijn twee hoofdtypen sociologische theorieën; de eerste is de structurele of macro-theorie, terwijl de andere de sociale actie, interpretatieve of micro-perspectieven is. Aan de twee uiteinden van de discussie over wat een betere theorie is, staan Durkheim, de grondlegger van het functionalisme, en Weber, het brein achter de sociale handelingstheorie.

Zoals de naam ‘micro’ suggereert, onderzoeken sociale handelingsperspectieven kleinere groepen binnen de samenleving. In tegenstelling tot het structuralisme houden zij zich ook bezig met de subjectieve toestanden van individuen. In tegenstelling tot een structuralistisch perspectief zien sociale actietheoretici de samenleving als een product van menselijke activiteit.

x

Om deze video te bekijken dient u JavaScript in te schakelen en te overwegen om over te stappen op een webbrowser die HTML5-video ondersteunt

Sociale actietheorie video

Structuralisme is een top-down, deterministisch perspectief dat de manier onderzoekt waarop de samenleving als geheel in elkaar steekt. Functionalisme en marxisme zijn beide structuralistische perspectieven: als zodanig zien zij beide menselijke activiteit als het resultaat van sociale structuur.

Giddens “Theory of Structuration” (1979) ziet structuur- en handelingstheorieën als twee kanten van dezelfde medaille: structuren maken sociale actie mogelijk, maar sociale actie creëert de structuren. Hij noemt dit de “dualiteit van structuur”. Critici van Giddens, zoals Archer (1982) of (1995), stellen dat hij veel te veel nadruk legt op het vermogen van het individu om de sociale structuur te veranderen door simpelweg anders te handelen.

Interessant is dat, hoewel Weber geloofde dat sociologie een studie van sociale actie was, hij ook de combinatie structuralistische en interpretatieve benaderingen voorstond in zijn algemene benadering van onderzoek.

Max Weber geloofde dat het sociale acties waren die de focus van studie in sociologie moesten zijn. Voor Weber was een ‘sociale actie’ een door een individu uitgevoerde handeling waaraan een individu een betekenis toekende.

Daarom kan een handeling waar een persoon niet over nadenkt, geen sociale actie zijn. Bijv. een toevallige botsing van fietsen is geen sociale handeling, omdat ze niet het resultaat zijn van een bewust denkproces. Aan de andere kant heeft een houthakker die hout snijdt een motief, een intentie achter die handeling. Het is daarom ‘een sociale actie’.

Sociale actiesociologen verwerpen de opvattingen van structuralisten. Weber erkent echter het bestaan van klassen, statusgroepen en partijen, maar bestrijdt Durkheims opvatting dat de samenleving bestaat onafhankelijk van de individuen die er deel van uitmaken. De fenomenologie en de etnomethodologie ontkennen het bestaan van enige sociale structuur.

De meeste sociale actie- en interpretavistische perspectieven ontkennen het bestaan van een duidelijke sociale structuur die het menselijk gedrag stuurt. Degenen die wel geloven in een sociale structuur zien deze echter als gevormd door individuen.

Weber noemde twee soorten begrip:

‘Aktuelles verstehen’, dat is direct waarnemend begrip.

En ‘erklärendes verstehen’, waarbij de socioloog moet proberen de betekenis van een handeling te begrijpen in termen van de motieven die er aanleiding toe hebben gegeven. Om dit soort begrip te bereiken moet je in de huid kruipen van de persoon wiens gedrag je verklaart om te proberen hun motieven te begrijpen.

In de sociale handelingstheorie meent Weber dat bureaucratische organisaties de dominante instellingen in de samenleving zijn. Weber gelooft dat bureaucratieën (instellingen) bestaan uit individuen die rationele sociale acties uitvoeren die zijn ontworpen om de doelen van bureaucratieën te bereiken. Weber ziet de hele ontwikkeling van moderne samenlevingen in termen van een beweging naar rationeel sociaal handelen. Moderne samenlevingen ondergaan dus het proces van rationalisering.

Weber stelt dat alle menselijke actie wordt geleid door betekenissen. Hij identificeerde verschillende soorten actie die worden onderscheiden door de betekenissen waarop zij zijn gebaseerd:

Affectieve of emotionele actie – deze komt voort uit de emotionele toestand van een individu op een bepaald moment. Traditioneel handelen – dit is gebaseerd op gevestigde gewoonten; mensen handelen op een bepaalde manier vanwege ingebouwde gewoonten: ze hebben de dingen altijd op die manier gedaan. Rationeel handelen – omvat een duidelijk bewustzijn van een doel.

Een van de belangrijkste studies over sociale interactie binnen het onderwijssysteem is ‘Learning to Labour – how working class kids get working class jobs’ van Paul Willis.

Willis probeerde de betekenissen te ontdekken die de ‘lads’ gaven aan hun acties en aan die van anderen.

Interpretatieve studies van het gezin proberen de rol van het gezin te onderzoeken als een van de belangrijkste groepen waarbinnen wij onze ervaring van de sociale wereld delen.

Op deze manier is het vergelijkbaar met de functionalistische visie. Maar sociale actie theoretici houden zich bezig met individuele rollen binnen het gezin in tegenstelling tot de relatie van het gezin met de bredere samenleving.

Gebruik makend van een interpretivistische benadering, betoogden Berger en Kellner (1964) dat individuen de wereld om hen heen moeten begrijpen en er orde in moeten scheppen om anomie te vermijden. Zij betoogden ook dat in een wereld die steeds onpersoonlijker wordt, de rol van de privé-sfeer van het huwelijk en het gezin essentieel is voor de zelfverwerkelijking van het individu, d.w.z. het zin geven aan zijn sociale wereld.

De belangrijkste zwakte van de interpretivistische benadering bij onderzoek naar het gezin is de neiging om de bredere sociale structuur te negeren. Zowel marxisten als feministen stellen bijvoorbeeld dat de manier waarop rollen in het gezin worden geconstrueerd niet louter een kwestie van individuele onderhandeling is, maar een weerspiegeling van hoe macht in de bredere samenleving is verdeeld.

Het sociale-actieperspectief onderzoekt hoe en waarom bepaalde individuen en groepen als ‘afwijkend’ worden gedefinieerd, waarbij afwijkend gedrag kan worden gedefinieerd als “gedrag dat niet voldoet aan de normen van een bepaalde sociale groep”. Een dergelijke definitie kan van invloed zijn op hun toekomstige handelen binnen de samenleving.

Becker (1963) meende dat de manier waarop hij ‘deviantie’ interpreteerde was dat een handeling pas deviant wordt wanneer anderen het als zodanig waarnemen.

Interpretivisten of sociale actietheoretici gebruiken kwalitatieve onderzoeksmethoden om een diepgaand inzicht te krijgen in menselijk gedrag en de redenen achter dat gedrag. De kwalitatieve methode onderzoekt het waarom en hoe van besluitvorming, niet alleen wat, waar en wanneer. Voorbeelden: Participant Observation (hetzij openlijk, hetzij heimelijk) en ongestructureerde interviews.

De sociale handelingstheorie geeft onderzoekers een beter inzicht in handelingen achter menselijk gedrag, of dat nu ’traditioneel’, ‘affectief’ of ‘rationeel’ is.

De sociale handelingstheorie neigt er echter toe de bredere sociale structuur te negeren. Er zijn ook noties dat onderzoek bevooroordeeld is als gevolg van de subjectiviteit van onderzoekers, zodat de resultaten, althans gedeeltelijk, “fictieve” verslagen zijn. Omdat de sociale actietheorie over het algemeen subjectief is, lijkt zij niet zo “solide” te zijn als de structuralistische benaderingen, waarbij het onderzoek op feiten is gebaseerd.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.