Dankzij het vermogen van shRNA om genen specifiek en langdurig tot zwijgen te brengen, is er grote belangstelling voor het gebruik van shRNA voor gentherapietoepassingen. Drie voorbeelden van op shRNA gebaseerde therapieën worden hieronder besproken.

Gradalis, Inc. ontwikkelde het FANG-vaccin, dat wordt gebruikt bij de behandeling van gevorderde vormen van kanker. FANG berust op een bifunctionele shRNA (bi-shRNA) tegen de immuunsuppressieve transformerende groeifactoren (TGF) β1 en β2. Autologe tumorcellen van patiënten werden geoogst en een plasmide die codeert voor de bifunctionele shRNA en granulocyte-macrophage colony-stimulating factor (GMCSF) werd ex vivo ingebracht door elektroporatie. Deze cellen werden later bestraald en opnieuw bij de patiënt geïnjecteerd.

Marina Biotech ontwikkelde CEQ508, dat wordt gebruikt voor de behandeling van Familiaire Adenomateuze Polyposis. CEQ508 maakt gebruik van een bacteriële vector voor de toediening van shRNA tegen β-catenine.

Gradalis, Inc. ontwikkelde bifunctionele shRNA-STMN1 (pbi-shRNA STMN1), dat wordt gebruikt voor de behandeling van vergevorderde en/of uitgezaaide kankersoorten. Deze pbi-shRNA STMN1 is gericht tegen stathmin 1 en wordt intratumoraal toegediend via bilamellaire geïnfiltreerde vesikels (BIV) lipoplex (LP)-technologie.

Er zijn verschillende uitdagingen waarmee op shRNA gebaseerde therapeutica gewoonlijk worden geconfronteerd. De belangrijkste uitdaging is de toediening. shRNA wordt gewoonlijk toegediend met behulp van een vector, en hoewel deze in het algemeen efficiënt zijn, geven zij aanleiding tot grote bezorgdheid over de veiligheid. Met name op virussen gebaseerde gentherapieën zijn in klinische proeven in het verleden gevaarlijk gebleken. Bij de eerste generatie retrovirale gentherapie ontwikkelden sommige patiënten die met virale vectoren werden behandeld voor het syndroom van Wiskott-Aldrich acute T-cel leukemie. Vastgesteld werd dat dit werd veroorzaakt door de plaats waar de virale vector werd ingebracht. Mogelijke oververzadiging van het RISC is ook een probleem. Indien de shRNA tot expressie wordt gebracht op te hoge niveaus is de cel wellicht niet in staat het endogene RNA correct te verwerken, hetgeen aanzienlijke problemen kan veroorzaken. Een andere uitdaging is de mogelijkheid dat de patiënt een immuunreactie tegen de therapie ontwikkelt. Tenslotte kunnen er off-target effecten optreden en kan de shRNA andere onbedoelde genen tot zwijgen brengen. Bij de ontwikkeling van succesvolle nieuwe shRNA-gebaseerde therapeutica moet met al deze uitdagingen rekening worden gehouden.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.