Een kwart eeuw geleden werden de eerste systematische gedragsexperimenten uitgevoerd om de aard van kleurstabiliteit op te helderen – het effect waarbij de waargenomen kleur van een oppervlak constant blijft ondanks veranderingen in het spectrum van de verlichting. Ongeveer gelijktijdig verschenen nieuwe modellen van kleurstabiliteit, samen met fysiologische gegevens over corticale mechanismen en fotografische colorimetrische metingen van natuurlijke scènes. Sindsdien is er, zoals uit dit overzicht blijkt, veel vooruitgang geboekt. De theoretische vereisten voor constantheid zijn beter afgebakend en de waaier van experimentele technieken is sterk uitgebreid; nieuwe invariante eigenschappen van beelden en een verscheidenheid van neurale mechanismen zijn geïdentificeerd; en de relevantie van natuurlijke oppervlakken en scènes als laboratoriumstimuli is steeds meer erkend. Toch blijven er nog vele theoretische en experimentele uitdagingen, niet in het minst om een verklaring van kleurstabiliteit te ontwikkelen die verder gaat dan deterministische en relatief eenvoudige laboratoriumstimuli en die in plaats daarvan de intrinsiek variabele aard van oppervlakken en belichtingen in de natuurlijke wereld behandelt.