Rescue in the Royal Palace
Prinses Alice werd in 1885 geboren in Windsor Castle, als Prinses Victoria Alice Elizabeth Julia Marie. Haar ouders waren Prins Louis van Battenberg en Prinses Victoria van Hessen, kleindochter van Koningin Victoria. De Prinses was verwant met de meeste Europese koninklijke families.
Toen zij een jong kind was, werd haar doofheid vastgesteld en op achtjarige leeftijd was zij een vloeiend liplezer geworden. Deze handicap kan haar bijzonder gevoelig gemaakt hebben voor de minderbedeelden en verstotenen.
Prinses Alice trouwde in 1903 met Prins Andrew van Griekenland. Het echtpaar kreeg vijf kinderen: vier dochters en een zoon – de toekomstige hertog van Edinburgh en gemalin van koningin Elizabeth II van Engeland.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonde prinses Alice in het Atheense paleis van haar zwager, prins George van Griekenland, en werkte ze samen met het Zweedse en Zwitserse Rode Kruis. Ze bevond zich in de moeilijke situatie dat ze schoonzonen had die aan de Duitse kant vochten en een zoon (de toekomstige Prins Philip) in de Britse Royal Navy.
De redding van Rachel Cohen en haar kinderen
De Griekse koninklijke familie was goed bekend met de familie van Haimaki Cohen, een Jood en voormalig parlementslid, uit Tricala, in Noord-Griekenland. In 1941, toen Duitsland Griekenland binnenviel, vluchtte de familie naar Athene – toen nog onder Italiaans bewind, waar het anti-joodse beleid gematigder was. De periode van relatieve veiligheid duurde echter slechts tot september 1943, toen na de overgave van Italië aan de Geallieerden, de Duitsers Athene bezetten en de jacht op de Joden begon. Tegen die tijd was Haimaki Cohen gestorven. Zijn weduwe, Rachel, en haar vijf kinderen zochten een schuilplaats. De vier zonen van het gezin wilden naar Egypte oversteken, om zich aan te sluiten bij de Griekse regering in ballingschap die zich in Caïro bevond. Maar de reis bleek te gevaarlijk voor Rachel en hun zus. Prinses Alice hoorde van de wanhopige situatie van de familie en bood aan Rachel en haar dochter Tilde bij haar thuis te huisvesten. Ze kregen later gezelschap van een andere zoon die de reis naar Egypte niet kon maken en naar Athene moest terugkeren.
De Cohens bleven in het huis van Prinses Alice tot de bevrijding. Er waren momenten dat de Duitsers achterdochtig werden, en Prinses Alice werd zelfs ondervraagd door de Gestapo. Gebruikmakend van haar doofheid, deed zij alsof zij hun vragen niet verstond, totdat zij haar met rust lieten.
In januari 1949 stichtte de prinses een verpleegorde van Grieks Orthodoxe nonnen – de Christelijke Zusterschap van Martha en Maria. Zij besloot zich terug te trekken uit de wereld en verhuisde naar het eiland Tinos. Na de staatsgreep van de kolonels in Griekenland in 1967 keerde zij terug naar Engeland en verhuisde naar Buckingham Palace om dicht bij haar zoon en zijn gezin te zijn. Zij stierf in Londen in december 1969, 84 jaar oud.
Niet lang voor haar dood uitte Prinses Alice de wens om in Jeruzalem begraven te worden, naast haar tante, Groothertogin Elizabeth Fjodorovna, die, net als Prinses Alice, non was geworden en een klooster had gesticht. Groothertogin Fjodorovna werd tijdens de Russische revolutie vermoord en haar stoffelijk overschot werd begraven in de kerk van Maria Magdalena in de Hof van Gethsemane in Jeruzalem. In 1988, negentien jaar na haar dood, werd de kist van Prinses Alice overgebracht naar de crypte in Gethsemane op de Olijfberg in Jeruzalem.
In 1993 kende Yad Vashem aan Prinses Alice de titel van Rechtvaardige onder de Volkeren toe. Een jaar later reisden haar kinderen, prins Philip – de hertog van Edinburgh – en prinses George van Hannover naar Yad Vashem en plantten de boom ter ere van haar. Tijdens de ceremonie zei prins Philip:
“Ik vermoed dat het nooit bij haar is opgekomen dat haar daad op enigerlei wijze bijzonder was. Ze was iemand met een diep geloof en ze zou het hebben beschouwd als een volkomen menselijke actie voor medemensen in nood.”