Adjuvant analgetica zijn middelen die niet primair als analgeticum worden gebruikt, maar wel analgesie kunnen opwekken bij bepaalde soorten pijn. Adjuvante analgetica kunnen samen met niet-opioïde en opioïde analgetica worden toegediend op elke trede van de WHO analgetica ladder. Zij moeten worden gegeven wanneer er een aanvullende of specifieke indicatie bestaat, maar mogen niet worden gebruikt ter vervanging van een grondige behandeling met opioïden en niet-opioïden. Adjuvante analgetica kunnen worden ingedeeld in groepen volgens het type pijn dat moet worden behandeld: continue neuropathische pijn of lancerende neuropathische pijn, sympathisch onderhouden pijn, botpijn en middelen voor meervoudig gebruik. Hulpmiddelen die worden gebruikt bij continue neuropathische pijn zijn onder meer lokale anesthetica, clonidine, capsaïcine, en antidepressiva. Tricyclische antidepressiva zijn de groep die het best is onderzocht, en zijn daarom de geneesmiddelen van keuze. Een pijnstillend effect wordt waarschijnlijk veroorzaakt door verhoging van de transmitterconcentraties in pijnmodulerende pathways. Dit gebeurt bij lagere doses dan nodig zijn om depressie te behandelen. Anticholinerge werking, acuut glaucoom, constipatie, orthostatische hypotensie en hartritmestoornissen zijn bijwerkingen die vooral optreden bij geneesmiddelen met teriaire aminen en minder vaak bij verbindingen met secundaire aminen. De aanvangsdoses moeten laag zijn om deze bijwerkingen te voorkomen. Lokale anesthetica worden minder vaak gebruikt, vanwege de hoge incidentie van bijwerkingen (vooral bij tocaïnide, flecaïnide). Er is echter een pijnstillend effect beschreven bij neuropathische pijn, waarschijnlijk als gevolg van membraanstabilisatie en vermindering van afwijkende signaalgeleiding. Mexiletine wordt beschouwd als het veiligste lokale anestheticum, en moet aanvankelijk in kleine doses (100-150 mg/d) worden gebruikt. Als er geen bijwerkingen optreden, kan de dosis stapsgewijs worden verhoogd tot 900 mg/d. Lokale anesthetica zijn geïndiceerd voor de behandeling van ernstige neuropathische pijn; deze behandeling is gecontra-indiceerd bij patiënten met hartritmestoornissen. Systemische of intrathecale clonidine kan worden geprobeerd bij neuropathische pijn die refractair is voor opioïdtherapie. Hetzelfde geldt voor de topische toepassing van capsaïcine bij bepaalde vormen van pijn. Lancerende neuropathische pijn is een indicatie voor anti-epileptica. Carbamazepine, clonazepam, valproaat en fenytoïne lijken de afwijkende signaalgeleiding in beschadigde zenuwen te verminderen op een wijze die vergelijkbaar is met de onderdrukking van epileptiforme activiteiten in de hersenen. Veel voorkomende bijwerkingen zijn sedatie, duizeligheid en misselijkheid. Van groter belang zijn de ernstigere bijwerkingen, zoals beenmergdepressie (carbamazepine) en hepatotoxiciteit (fenytoïne, valproaat). Lage aanvangsdoses en stapsgewijze verhoging van de dosering, herhaalde bloedtellingen en controle van de plasmaspiegels zijn nuttig bij het herkennen en vermijden van deze bijwerkingen. Baclofen, een GABA-agonist die voornamelijk wordt gebruikt voor spasticiteit, is effectief bij de behandeling van trigeminusneuralgie en wordt vaak gebruikt bij de behandeling van lancerende pijn van niet-specifieke oorsprong. De initiële dosering is 10-15 mg/d, oplopend tot 30-90 mg/d, of hoger. Indien neurale blokkade er niet in slaagt sympathetisch onderhouden pijn voldoende te verminderen kunnen specifieke hulpstoffen worden gebruikt. Sympatholytische geneesmiddelen, bijvoorbeeld fenoxybenzamine (60-120 mg/d) of prazosine, kunnen worden toegediend aan patiënten zonder belangrijke cardiovasculaire disfunctie. Er zijn experimentele bewijzen voor de betrokkenheid van calciumkanalen bij nociceptie, en er is een gunstig klinisch effect van nifidepine bij reflex sympatische dystrofie (RDS) aangetoond. Botpijn komt vaak voor bij tumorpatiënten en kan vaak doeltreffend worden behandeld met niet-steroïde anti-inflammatoire geneesmiddelen. Bifosfonaten (etidronaat, clodronaat, pamidronaatderivaten) hebben ook pijnstillende effecten bij patiënten met botmetastasen. De verschillen tussen de diverse verbindingen zijn echter nog niet duidelijk geëvalueerd. Krachtige en specifieke radio-isotopen zijn nog in ontwikkeling en het gebruik van calcitonine bij botpijn wordt als controversieel beschouwd.