Volgens de evangeliën van Matteüs (hoofdstuk 21) en Marcus (hoofdstuk 11) van het Nieuwe Testament trok Jezus van Nazareth triomfantelijk Jeruzalem binnen te midden van een juichende menigte.
Voor die tijd had Jezus halt gehouden in Bethanië en Bethphago. Het evangelie van Johannes voegt eraan toe dat hij dineerde met Lazarus en zijn zusters Maria en Martha. Daar wordt verteld dat Jezus twee discipelen naar het nabijgelegen dorp stuurde, met de opdracht een ezel terug te halen die was vastgebonden, maar nooit bereden, en zei: “Als ze jullie vragen, zeg dan dat de Heer de ezel nodig heeft, en dat die later aan hen zal worden teruggegeven.”
De synoptici en Johannes stellen dat Jezus wist dat er mensen in de buurt waren, zoals Simon de melaatse, dus hij kan hebben beweerd dat de aanwezigheid van de ezel was geregeld door Jezus’ discipelen. Maar in het evangelie van Johannes staat alleen dat Jezus de ezel vond. Johannes en de Synoptici verklaren dat Jezus toen op de ezel (of in Mattheüs de ezel en de moeder van de ezel) Jeruzalem binnenreed. De Synoptici voegen eraan toe dat de discipelen hun mantels over het dier konden leggen, waardoor het comfortabeler werd. De Evangeliën beschrijven hoe Jezus Jeruzalem binnenging en hoe het volk zijn weg versperde en ook hoe zij kleine boomtakjes opzij legden.
Het volk zong ook een gedeelte uit het Boek der Psalmen, met name de verzen 25-26 van hoofdstuk 118. …Gezegend is hij die komt in de naam des Heren. Gezegend is degene die gezonden is vanuit het Koninkrijk van Onze Vader… De plaats van deze intocht is niet gespecificeerd, maar men veronderstelt dat deze plaatsvond bij de Gouden Poort, vanwaar men geloofde dat de Messias Jeruzalem zou binnengaan; andere geleerden menen dat de plaats in het zuiden was, aangezien daar een rechtstreekse toegang was.