Een Peruaanse woestijn is de laatste rustplaats gebleken van een oeroude potvis met tanden die veel groter zijn dan die van de grootste potvissen van nu.
Het fossiel, gedateerd op 12-13 miljoen jaar oud, behoort tot een nieuw, maar uitgestorven, geslacht en soort dat vandaag in Nature wordt beschreven1. Hij werd Leviathan melvillei genoemd en jaagde waarschijnlijk op baleinwalvissen.
Een team van onderzoekers heeft 75% van de schedel van het dier geborgen, compleet met grote fragmenten van beide kaken en verschillende tanden. Op basis van de schedel lengte van 3 meter, schatten zij dat Leviathan waarschijnlijk 13,5-17,5 meter lang was, binnen het bereik van de bestaande volwassen mannelijke potvissen (Physeter macrocephalus).
Zijn grootste tanden zijn echter meer dan 36 centimeter lang – bijna 10 centimeter langer dan de grootste geregistreerde tand van Physeter.
Moderne potvissen hebben geen functionele tanden in hun bovenkaak en voeden zich met zuigkracht, waarbij ze diep duiken om op inktvis te jagen. Daarentegen had de Leviathan enorme tanden in zowel zijn boven- als onderkaak, en een schedel die grote kaakspieren ondersteunde. Het kan zijn dat hij jaagde zoals de roofzuchtige orka’s, die hun tanden gebruiken om vlees af te rukken (zie de video van Nature).
Co-auteur Klaas Post van het Natuurhistorisch Museum Rotterdam in Nederland stuitte op het fossiel in november 2008 tijdens de laatste dag van een excursie naar Cerro Colorado in de Pisco-Ica woestijn aan de zuidkust van Peru – een gebied dat nu boven de zeespiegel ligt als gevolg van tektonische activiteiten in het Andesgebergte. De fossielen werden geprepareerd in Lima, waar zij zullen blijven.
Moby-naam
De naam die aan het schepsel is gegeven, combineert het Hebreeuwse woord ‘Livyatan’, dat verwijst naar grote mythologische zeemonsters, met de naam van de Amerikaanse romanschrijver Herman Melville, die Moby-Dick schreef – “een van mijn favoriete zeeboeken”, zegt hoofdauteur Olivier Lambert van het Nationaal Natuurhistorisch Museum in Parijs.
De auteurs denken dat Leviathan, net als de uitgestorven reuzenhaai, aasde op middelgrote baleinwalvissen, die tussen de 7 en 10 meter lang waren, kleiner dan de huidige bultrugwalvissen en in die tijd zeer gevarieerd. De auteurs speculeren dat de Leviathan is uitgestorven als gevolg van veranderende milieuomstandigheden. “Top roofdieren zijn zeer gevoelig voor de veranderingen in hun prooi,” zegt Lambert.
Verschuivingen in aantal, diversiteit of grootte van baleinwalvissen, evenals de afkoeling van het klimaat die rond de tijd van Leviathan optrad, zouden nare gevolgen hebben gehad. De overlevende neven van het schepsel – Physeter, pygmee en dwerg potvissen – zijn gespecialiseerde diepduikende inktvis jagers die een andere ecologische niche bezetten dan de Leviathan.
Volgens gewervelde paleontoloog Lawrence Barnes van het Natural History Museum of Los Angeles County toont deze ontdekking aan dat potvisachtigen in het verleden veel diverser waren en dat de moderne potvis en dwergpotvissen de “enige overgebleven overblijfselen zijn van een grotere evolutionaire straling van verwante walvissen in het verleden”.
Potvissen
Alle potvissen hebben kenmerkend grote voorhoofden om hun ‘spermaceti-orgaan’ te bevatten, een reeks olie- en wasreservoirs die worden ondersteund door massieve schotten van bindweefsel. Wetenschappers hebben lang gedacht dat dit orgaan potvissen helpt om diep te duiken om zich te voeden.
De gebogen ‘bekken’ boven op de snuit van Leviathan suggereert dat hij ook een groot spermaceti-orgaan had, ook al dook hij waarschijnlijk niet om te eten. De auteurs speculeren dat, als Leviathan aan de oppervlakte op baleinwalvissen jaagde, het grote spermaceti-orgaan al bestond lang voordat moderne potvissen gespecialiseerd werden in het zoeken naar inktvis op diepte.
ADVERTENTIE
Het orgaan zou ook andere functies kunnen hebben gehad, zoals echolocatie, akoestische vertoningen of agressieve kopstoten.
“Spermaceti-organen zouden kunnen worden gebruikt als stormrammen om tegenstanders te verwonden tijdens gevechten om vrouwtjes,” zegt evolutionair morfoloog David Carrier van de Universiteit van Utah in Salt Lake City.
Volgens Carrier werden ten minste twee negentiende-eeuwse walvisschepen tot zinken gebracht toen grote mannetjes met hun voorhoofd gaten in hun flank sloegen, Carrier voegt daaraan toe, en Leviathan zou voorhoofdsrammen gebruikt kunnen hebben om zijn prooi uit te schakelen.