Hier vindt u wat meer specifieke informatie over de Bach-cantate die in onze speellijst staat. Let op: deze lezing behandelt alle zeven delen van het stuk. Op het luisterexamen bent u alleen verantwoordelijk voor de delen I, IV en VII.
Inleiding
Wachet auf, ruft uns die Stimme (Ontwaak, roept de stem tot ons), BWV 140, ook bekend alsSleepers Wake, is een kerkcantate van Johann Sebastian Bach. Hij componeerde de koraalcantate in Leipzig voor de 27e zondag na Triniteit en voerde hem voor het eerst uit op 25 november 1731. Het is gebaseerd op de hymne “Wachet auf, ruft uns die Stimme” (1599) van Philipp Nicolai. Deel 4 van de cantate is de basis voor het eerste van Bachs Schübler-koralen, BWV 645. De cantate is een late toevoeging aan Bachs cyclus van koraalcantates, met extra poëzie voor twee duetten van Jezus en de Ziel die het thema van de hymne uitbreiden.
Scores en structuur
De cantate in zeven delen is genoteerd voor drie solisten (sopraan, tenor, en bas), een vierstemmig koor, hoorn, twee hobo’s, taille, violino piccolo, twee violen, altviool, en basso continuo.
- Koraal: Wachet auf, ruft uns die Stimme (Word wakker, de stem roept ons)
- Recitatief (tenor): Er kommt (Hij komt)
- Aria (sopraan, bas): Wann kommst du, mein Heil? (Wanneer kom je, mijn heil?)
- Koraal (tenor): Zion hört die Wächter singen (Zion hoort de wachters zingen)
- Recitatief: So geh herein zu mir (Dus kom bij me binnen)
- Aria (sopraan, bas): Mein Freund ist mein! (Mijn vriend is van mij!)
- Koraal: Gloria sei dir gesungen (Moge het Gloria voor u gezongen worden)
Muziek
Het eerste deel is een koraalfantasie gebaseerd op het eerste couplet van het koraal, een gemeenschappelijk kenmerk van Bachs vroegere koraalcantates. Het is in Es-groot. De cantus firmus wordt gezongen door de sopraan. Het orkest speelt zelfstandig materiaal, hoofdzakelijk gebaseerd op twee motieven: een gestippeld ritme en een stijgende toonladder “met gesyncopeerde accentverschuivingen”. De lagere stemmen voegen ongebruikelijk vrije polyfone muziekbeelden toe, zoals de veelvuldige oproepen “wach auf!” (wakker worden!) en “wo, wo?” (waar, waar?), en lange melismen in een fugato op “Halleluja.”
Het tweede deel is een recitatief voor tenor als verteller die de “Töchter Zions” (dochters van Zion) oproept. In het daarop volgende duet met obbligato violino piccolo vertegenwoordigt de sopraan de Ziel en is de bas de vox Christi (stem van Jezus).
Het vierde deel, gebaseerd op het tweede couplet van het koraal, is geschreven in de stijl van een koraalvoorspel, waarbij de frases van het koraal, gezongen als cantus firmus door de tenoren (of door de tenorsolist), afgewisseld worden met een beroemde lyrische melodie, in unisono gespeeld door de violen (zonder de violino piccolo) en de altviool, begeleid door de basso continuo. Bach transcribeerde dit deel later voor orgel (BWV 645), en het werd vervolgens gepubliceerd samen met vijf andere transcripties die Bach maakte van zijn cantatedelen als de Schübler Chorales.
Het vijfde deel is een recitatief voor bas, begeleid door de strijkers. Het beeldt de eenheid uit van de bruidegom en de “uitverkoren bruid”. Het zesde deel is weer een duet voor sopraan en bas met obbligato hobo. Dit duet is, net als het derde deel, een liefdesduet tussen de sopraan Ziel en de bas Jezus. Alfred Dürr beschrijft het als “uitdrukking gevend aan de vreugde van het verenigde paar,” een “ontspannen stemming” tonend in “artistieke intensiteit.”
Het slotkoraal is een vierstemmige zetting van het derde couplet van de hymne. De hoge toon van de melodie wordt verdubbeld door een violino piccolo een octaaf hoger, die de gelukzaligheid van het “hemelse Jeruzalem” voorstelt.”