Kalfsvlees, vlees van kalveren die tussen de 3 en 14 weken geslacht worden, delicaat van smaak, bleekgrijswit van kleur, stevig en fijnkorrelig, met een fluweelachtige textuur. Het heeft geen marmering, en de kleine hoeveelheid vet die het bedekt is stevig en wit. In de moderne veehouderij worden kalveren die worden gefokt om kalfsvlees van hoge kwaliteit op te leveren, bij gecontroleerde temperaturen (60°-65° F ) binnen gehouden en intensief gevoederd met melk, eiwitrijk kalvermeel, of beide. Kruidachtige voedingsmiddelen worden geweerd, wat leidt tot een ijzertekort dat de gewenste lichte kleur van het vlees oplevert. Hoewel het vlees van een dier van 15 weken tot een jaar technisch gezien kalf wordt genoemd, wordt het vaak als kalfsvlees in de handel gebracht.
Kalfsvlees, gewoonlijk kleiner dan vergelijkbare stukken rundvlees, varieert in verschillende landen. Vanwege de grote hoeveelheid bindweefsel en het lage vetgehalte moeten grote stukken kalfsvlees lang en langzaam garen. Om uitdroging te voorkomen kan vet in de vorm van reuzel of zout varkensvlees worden toegevoegd. Kalfsvlees wordt in Europese landen vaak rauw geserveerd, maar wordt in de VS meestal door en door gekookt. Delen als poot, lende, schouder en borst worden meestal gebraden, vaak uitgebeend en gevuld, of gesmoord. Schnitzel, in de pan gebakken koteletten bedekt met broodkruimels, zijn een specialiteit van Duitsland en Oostenrijk. Sint-Jakobsschelpen, kleine dunne plakjes, in Italië scallopine genoemd en in Frankrijk escalopes of médaillons, kunnen in wijn of andere sauzen worden gekookt.