Johannes, de zoon van Zebedeüs en broer van Jacobus de Grote, werd door onze Heer geroepen om apostel te worden in het eerste jaar van zijn openbaar ambt. Hij werd de “geliefde discipel” en de enige van de Twaalf die de Heiland niet in de steek liet in het uur van Zijn lijdensweg. Hij stond trouw aan het kruis toen Christus hem de hoeder van Zijn Moeder maakte.
Zijn latere leven bracht hij voornamelijk door in Jeruzalem en te Efeze. Hij stichtte vele gemeenten in Klein-Azië, en schreef vele belangrijke werken, waaronder het vierde Evangelie, drie brieven, en ook het Boek Openbaring wordt aan hem toegeschreven. Hij werd naar Rome gebracht en de traditie vertelt dat hij op bevel van keizer Dometianus in een ketel met kokende olie werd geworpen, maar ongedeerd uit zijn lijden kwam en voor een jaar naar het eiland Pathmos werd verbannen. Hij leefde tot op hoge leeftijd, overleefde al zijn mede-apostelen, en stierf te Efeze omstreeks het jaar 100.
St. Johannes wordt de apostel der liefde genoemd, een deugd die hij van zijn Goddelijke Meester had geleerd, en die hij voortdurend door woord en voorbeeld bijbracht. De “geliefde discipel” stierf te Efeze, waar een statige kerk werd opgericht boven zijn graf. Deze werd later omgebouwd tot een Mohammedaanse moskee.