Dit artikel beoogt een overzicht te geven van de huidige inzichten in hyperkaliëmie bij gebruik van angiotensine-converterende enzymremmers (ACEi) of angiotensine-receptorblokkers (ARB). Dit omvat een overzicht van de pathofysiologie van de invloed van deze middelen op de kaliumverwerking in de nier, de risicofactoren voor het ontwikkelen van hyperkaliëmie, de incidentie, de klinische verschijnselen en symptomen, en een praktische benadering van de behandeling van de patiënt die risico loopt op of lijdt aan hyperkaliëmie. ACEi en ARB zijn doeltreffende therapeutische middelen die in een groot aantal klinische situaties worden gebruikt. In verband met hun effecten op het renine-angiotensine-aldosteronsysteem kan hun gebruik echter gepaard gaan met hyperkaliëmie, vooral bij patiënten met chronische nierinsufficiëntie. De gepubliceerde incidentieschattingen van hyperkaliëmie geassocieerd met ACEi of ARB variëren, maar tot 10% van de patiënten kan ten minste een milde hyperkaliëmie ervaren. Belangrijke overwegingen bij het starten van een ACEi- of ARB-therapie zijn het verkrijgen van een schatting van de glomerulaire filtratiesnelheid en een uitgangsserumkaliumconcentratie, alsmede het beoordelen of de patiënt een overmatige kaliuminname heeft door voeding, supplementen of geneesmiddelen die het serumkalium ook kunnen verhogen. Controle van het serumkaliumgehalte kort na het begin van de behandeling kan helpen hyperkaliëmie te voorkomen. Als zich toch hyperkaliëmie ontwikkelt, is het belangrijk dat hartritmestoornissen snel worden herkend en effectief worden behandeld om de cardiale effecten van kalium tegen te gaan, kalium in de cellen te herverdelen en overtollig kalium uit het lichaam te verwijderen.Inzicht in het werkingsmechanisme van ACEi en ARB in combinatie met oordeelkundig medicijngebruik en klinische waakzaamheid kan het risico voor de patiënt op het ontwikkelen van hyperkaliëmie minimaliseren. Indien hyperkaliëmie optreedt, kan snelle herkenning en behandeling de klinische uitkomst optimaliseren.