De afwisselende horizontale waterbewegingen die gepaard gaan met het opkomen en afnemen van astronomische getijden in kustgebieden worden getijdenstromingen genoemd. Langs de grenzen van een oceaanbekken (de plaats van de antinodes) zijn de getijdenreeksen en dus ook de getijdenstromingen het grootst. Onregelmatigheden langs de kust wijzigen de draaiende beweging van getijgolven, zodat getijdenstromingen zich directer in en uit rivieren en havens verplaatsen. Getijdenstromingen stromen gedurende een deel van de getijdencyclus in één richting en gedurende de rest van de getijdencyclus in tegengestelde richting. Wanneer de getijdenstromingen naar het land gericht zijn, stijgt het waterpeil in havens en rivieren; dit worden vloedgetijden genoemd. Getijdenstromingen die zeewaarts stromen en het zeeniveau doen dalen, worden eb-vloeden genoemd. Tussen vloed en eb liggen perioden van laagwater (weinig of geen horizontale beweging).
In sommige kustgebieden waar het getijdenverschil betrekkelijk groot is en het vloedgetij een smalle baai of geul binnenstroomt, vormt zich een getijboring die zich stroomopwaarts in een rivier of ondiep estuarium verplaatst. Een getijboring is een muur van turbulent water, meestal minder dan een meter hoog. Getijdeboringen zijn bekend bij de monding van de Amazonerivier in Brazilië, op de rivier de Severn in Engeland, en in de Turnagain Arm bij Cook Inlet, Alaska.
Opgenomen uit DataStreme Ocean en
gebruikt met toestemming van de
American Meteorological Society.