In het Oude Egypte was Geb (ook bekend als Seb, Keb, Kebb of Gebb) een god van de aarde en één van de Enneaden van Heliopolis. Zijn grootvader was Atum (de zelfgeschapen scheppergod), zijn vader was Shu (de god van de lucht) en zijn moeder was Tefnut (de godin van het vocht). Osiris, Isis, Seth en Nephthys waren de kinderen van Geb en zijn zuster-vrouw Nut (de godin van de hemel). Geb was de derde goddelijke farao, die regeerde na zijn vader, Shu, en vóór Osiris. Hij steunde ook Horus’ recht op de troon na de dood van Osiris. Omdat de Egyptenaren geloofden dat de farao het levende evenbeeld van Horus was, werd de farao soms de “Erfgenaam van Geb” genoemd.

In het dodenboek zegt de farao “Ik ben verordend om de Erfgenaam te zijn, de Heer van de Aarde van Geb. Ik heb een verbintenis met vrouwen. Geb heeft mij verkwikt, en hij heeft mij zijn troon doen bestijgen.”

Een ceremonie ter gelegenheid van de toetreding van een nieuwe farao bestond uit het loslaten van vier wilde ganzen, naar de vier hoeken van de hemel, om geluk te brengen aan de nieuwe koning. Tijdens de Ptolemeïsche periode werd Geb vereenzelvigd met de Griekse god Kronos (tijd).

Men denkt dat zijn verering ontstond rond Iunu (Heliopolis) tijdens de pre-dynastieke periode, maar misschien dateert van na de verering van Aker (een andere aardgod). Het lijkt erop dat Geb gedurende de pre-dynastieke periode grotendeels werd vereerd als gans, zijn heilig dier. Edfu (Apollinopolis Magna) werd de “Aat van Geb” genoemd, en Dendera stond ook bekend als “het huis van de kinderen van Geb”. Het mag vreemd lijken om een mannelijke aardgod te hebben (de meeste culturen associëren de aarde met vrouwelijke kracht), maar Geb werd soms als biseksueel beschouwd. In zijn heiligdom in Bata in Iunu legde hij het grote Ei (symbool van wedergeboorte en vernieuwing) waaruit de Zonnegod in de vorm van een feniks of Benben verrees. Hij kreeg de bijnaam “De grote Kakelaar” vanwege het lawaai dat hij maakte toen het ei werd gelegd.

Geb en Horus, KV14, CC ASA 2.0 Kairoinfo4u

Hij werd ook wel de “Rpt” (het erfelijke, stamhoofd van de goden) genoemd, en de aarde zelf werd aangeduid als “pr-gb-b” (“Het huis van Geb”). Aardbevingen werden verondersteld zijn lach te zijn en hij was het die de mineralen en edelstenen leverde die in de aarde werden gevonden, als een god van mijnen en grotten. Het teken in zijn naam werd geassocieerd met vegetatie en het weelderige landbouwgebied bij de Nijl. Er werd gezegd dat gerst op zijn ribben groeide en hij werd afgebeeld met groene vlekken van vegetatie over zijn hele lichaam. Als god van de oogst werd hij soms beschouwd als de echtgenoot van Renenutet, de cobragodin.

Geb had gezag over de graven die in de aarde waren begraven, en hielp bij het ritueel van het wegen van het hart van de overledene in de Hallen van Ma’at. Aan de rechtvaardige doden werden woorden van kracht gegeven die hen in staat stelden naar de hemel op te stijgen, terwijl degenen wier harten met schuld waren bezwaard, door Geb in de aarde werden gevangen.

Hij kon dus zowel een kwaadaardig wezen als een heilzame godheid zijn, die de doden in zijn lichaam gevangen hield. Zijn vrouw Nut werd vaak afgebeeld op het deksel van een sarcofaag, terwijl Geb werd afgebeeld op de sokkel, wat erop wijst dat de gerechtvaardigde doden door beide goden werden beschermd.

Geb en Wepwawet, FIP

Volgens een andere scheppingsmythe maakten Geb en Nut zich kwaad op de zonnegod Ra, hun grootvader, omdat zij in een eeuwigdurende omhelzing waren opgesloten. Op bevel van Ra werden zij van elkaar gescheiden door Shu, die op Geb ging staan en Nut hoog boven hem optilde – en zo onze atmosfeer schiep door de hemel van de aarde te scheiden. Nut bleek echter zwanger te zijn en baarde Osiris, Horus de Oudere, Set, Isis en Nephthys. Geb verlangde nog steeds naar zijn zuster, en werd vaak afgebeeld terwijl hij voorovergebogen lag met zijn opgerichte fallus naar haar lichaam gericht. Hij weende toen hij van haar gescheiden werd, en schiep zo de oceanen van de wereld.

Het schijnt dat zijn lust daar niet ophield. De Phakussa Stele (Ptolemeïsche periode) verhaalt over Geb’s verliefdheid op zijn moeder, Tefnut. Zijn vader Shu vocht met de volgelingen van de slang Apep, en was verzwakt door deze strijd. Shu steeg op naar de hemel om bij te komen. Toen Shu weg was, zocht Geb zijn moeder en verkrachtte haar. Negen dagen van duisternis en stormen volgden en toen ging Geb zijn vaders plaats als farao innemen.

Geb, Nut en Shu, Wallis Budge

Toen hij zijn hand uitstak naar de cobra (ureas) op de kroon van Re, las deze zijn schuld, doodde al zijn metgezellen, en verwondde hem ernstig. Alleen door het aanbrengen van een lok van het haar van Ra werd Geb gered. Ondanks zijn gruwelijke misdaad werd Geb een goede koning die het land en zijn volk beschermde.

Geb werd gewoonlijk afgebeeld als een man die een combinatie droeg van de witte kroon en de Atef-kroon, hoewel hij ook werd afgebeeld als een gans – zijn heilige dier. Wanneer hij de gedaante van een man aanneemt, is hij meestal voorovergebogen (als personificatie van de aarde) en soms groen gekleurd met vegetatie die uit zijn lichaam groeit. Als de aarde wordt hij vaak liggend gezien onder de hemelgodin Nut, leunend op een elleboog, met een knie gebogen naar de hemel, (de vorm van twee bergen en een vallei echoënd).

Bibliografie
  • Bard, Kathryn (2008) An introduction to the Archaeology of Ancient Egypt
  • Goodenough, Simon (1997) Egyptian Mythology
  • Pinch, Geraldine (2002) Handbook Egyptian Mythology
  • Redford, Donald B (2002) Ancient Gods Speak
  • Wilkinson, Richard H. (2003) The Complete Gods and Goddesses of Ancient Egypt
  • Wilkinson, Richard H. (2000) The Complete Temples of Ancient Egypt

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.