GEORGIA CRIMINAL JURY INSTRUCTIONS (G.C.J.I., Updated 2010)

GA 2.10.43 Murder; Mutual Combat

Als u op basis van het bewijsmateriaal tot de conclusie komt dat er tussen de verdachte en de overledene sprake was van een wederzijds gevecht (d.w.z. een wederzijdse intentie of wederzijdse overeenkomst om te vechten), dan zult u de rechtsregels betreffende wederzijds gevecht in overweging nemen en toepassen op het bewijsmateriaal. Maar als u op grond van het bewijs vaststelt dat er geen wederzijds gevecht was, zult u deze wet niet in overweging nemen.

Wederzijds gevecht doet zich voor wanneer er een gevecht is tussen twee personen als gevolg van een plotselinge ruzie of omstandigheden die wijzen op een doel, bereidheid en intentie van de kant van beiden om wederzijds een gevecht aan te gaan. (Het is niet essentieel voor een wederzijds gevecht dat er slagen worden toegebracht of schoten worden afgevuurd). Er moet een wederzijdse bedoeling zijn om te vechten of een gevecht aan te gaan. Het bestaan van de wil om wederzijds te vechten kan worden aangetoond door het bewijs van handelingen en gedragingen, alsmede door het bewijs van een uitdrukkelijke overeenkomst.

Als u vaststelt dat er een wederzijdse bedoeling was van zowel de overledene als de beklaagde om een gevecht of wederzijdse strijd aan te gaan en dat onder deze omstandigheden de beklaagde de overledene heeft gedood, dan zou die doodslag gewoonlijk vrijwillige doodslag zijn, ongeacht welke partij (de eerste slag toediende) (het eerste schot afvuurde).

Onder bepaalde omstandigheden kan die doodslag moord zijn, of het kan te rechtvaardigen zijn.

Als u vaststelt dat de moord werd gepleegd met kwaadwilligheid, uitdrukkelijk of stilzwijgend, en met een misdadig oogmerk om het leven van de gedode persoon te nemen, en de moord werd gepleegd als gevolg van een wederzijdse strijd, zou een dergelijke moord moord zijn.

Het doden als gevolg van een wederzijds gevecht kan te rechtvaardigen zijn, en u kunt oordelen dat dit zo is als blijkt dat de beklaagde op het moment van het doden redelijkerwijs geloofde dat het geweld dat de beklaagde gebruikte noodzakelijk was om de dood of zwaar lichamelijk letsel van de beklaagde (of een derde persoon) te voorkomen of om het plegen van een gewelddadig misdrijf te voorkomen, en als blijkt dat de overledene de agressor was. Als blijkt dat de overledene niet de agressor was maar dat de verweerder de agressor was, dan is de doding gerechtvaardigd, als die doding het resultaat was van een wederzijds gevecht, en moet verder blijken dat de verweerder zich uit het treffen terugtrok en de overledene daadwerkelijk mededeelde dat hij voornemens was dat te doen, en de overledene desondanks doorging of dreigde door te gaan met het gebruik van onwettig geweld.

Als u op grond van al het bewijs in deze zaak van mening bent dat er geen wederzijdse bedoeling om te vechten of wederzijdse strijd tussen de beklaagde en de overledene was, dan kunt u bepalen of de overledene al dan niet woorden, bedreigingen, bedreigingen of minachtende gebaren naar en tegen de beklaagde heeft gebruikt en, zo ja, of deze al dan niet voldoende waren om de beklaagde redelijkerwijs te doen geloven dat het geweld dat de beklaagde eventueel heeft gebruikt noodzakelijk was om de dood of zwaar lichamelijk letsel van de beklaagde (of een derde persoon) te voorkomen of om het plegen van een gewelddadig misdrijf te voorkomen. Dergelijke woorden, bedreigingen, bedreigingen of minachtende gebaren kunnen al dan niet voldoende zijn om een dergelijke redelijke overtuiging van de kant van de beklaagde te veroorzaken, hetgeen uitsluitend een vraag is voor u, de jury, om te bepalen op basis van een overweging van het bewijs in deze zaak.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.