Donald Judd is een markant figuur in de geschiedenis van de naoorlogse kunst. In de jaren vijftig studeerde hij filosofie en kunstgeschiedenis en volgde hij lessen aan de Art Students League in New York. Hij werd voor het eerst publiekelijk erkend als kunstcriticus en schreef recensies voor het tijdschrift Arts van 1959-65. In die periode ontwikkelde hij zich van abstract schilder tot de maker van de holle, rechtlijnige volumes waarvoor hij bekend werd. De sleutel tot deze transformatie was zijn essay “Specific Objects”, geschreven in 1964 en het jaar daarop gepubliceerd in Arts Yearbook 8. De tekst bejubelde een nieuw soort kunstwerk dat zich losmaakte van de traditionele kaders van schilder- en beeldhouwkunst en zich in plaats daarvan richtte op een onderzoek van de “echte ruimte”, of drie dimensies, met gebruikmaking van commerciële materialen en een nadruk op complete, verenigde vormen.
In 1964 wendde Judd zich tot professionele plaatbewerkers om zijn werk te maken van gegalvaniseerd ijzer, aluminium, roestvrij staal, messing en koper. Dit verwijderde in feite uit de studio van de kunstenaar elke vorm van zelf kunst maken, een verschuiving die van groot belang zou zijn voor de toen opkomende generatie van conceptuele kunstenaars, die van mening waren dat ideeën zelf, vrijgesteld van elke materialisatie, kunnen bestaan als kunst. In het midden en het einde van de jaren 1960 produceerde en exposeerde Judd een groot aantal van zijn iconische vormen. Deze variëren van zogenaamde “stacks”, die op gelijke afstanden van de vloer tot het plafond worden opgehangen; “progressions”, waarvan de afmetingen eenvoudige numerieke reeksen volgen; uitsteeksels in de vorm van een stier aan de muur; en doosachtige vormen die direct op de vloer zijn geïnstalleerd. Dit sculpturale vocabulaire bleef dienen als een basis van waaruit Judd vele versies ontwikkelde – in verschillende combinaties van metalen, gekleurd plexiglas, en multiplex – tot aan zijn dood in 1994.
In 1968 kocht Judd een vijf verdiepingen tellende woon- en werkruimte in de New Yorkse wijk Soho. Enkele jaren later zou hij zich vestigen in Marfa, Texas, waar hij werd aangetrokken door het landschap van de Chihuahuan-woestijn en de schaarse bevolking. Zowel in New York als in Texas ontwierp hij zijn huizen met permanente installaties van zijn werk, naast dat van collega’s als Larry Bell, John Chamberlain, Dan Flavin, en anderen. In Marfa groeide dit project uiteindelijk, met de financiële hulp van de beginnende Dia Art Foundation, uit tot een grootschalig, multi-gebouw museum dat nu The Chinati Foundation heet. Judd’s doelbewuste installaties en de sculpturen die hij creëerde, geven aan dat hij de ruimte zelf als een materiaal beschouwde dat net zo essentieel was als de industriële oppervlakken waaruit zijn objecten waren opgebouwd. Architectuur en design interesseerden hem ook zeer, en zijn activiteiten strekten zich uit tot het conserveren en herbestemmen van bestaande gebouwen, en tot meubelontwerp en drukwerk. Gedurende zijn hele leven bleef Judd artikelen publiceren waarin hij pleitte voor de waarde van kritisch denken en het belang van kunstenaars voor de samenleving.
Inleiding door Annie Ochmanek, Curatorial Assistant, Department of Painting and Sculpture, 2017