Odysseus heeft in deze tekst een fantastische relatie met Athena en Zeus. Heel vroeg in het gedicht gaat Athena naar haar vader en zegt dat ze zich erg ongerust maakt over de situatie van Odysseus. Odysseus zit gevangen op een eiland midden in zee door de nimf Calypso, die hem daar gevangen houdt en hem niet wil laten vertrekken. Athena noemt hem “wijze Odysseus, ongelukkige man”, en ze vraagt haar vader, Zeus, waarom hij “zo toornig” is op deze grote man die hem zoveel eer heeft bewezen. Athena is duidelijk een grote fan van Odysseus.
Zeus zegt dat hij Odysseus natuurlijk niet kon vergeten, “die alle sterfelijke mensen te boven gaat in wijsheid, en ook hen te boven gaat in het geven van eer aan de onsterfelijke goden.” Hij gaat verder door te zeggen dat de reden waarom hij tot nu toe niet voor Odysseus heeft ingegrepen, is dat Poseidon erg boos is op Odysseus omdat hij zijn zoon Polyphemus heeft verblind. Zeus wil Poseidon niet nog bozer maken, maar hij zegt dat alle goden (behalve Poseidon) “plannen zullen maken om naar huis te keren”. Athena moedigt hem aan Hermes te sturen om Calypso te vertellen dat ze Odysseus moet vrijlaten, en dat doet hij. Zeus heeft Odysseus geprezen om zijn wijsheid en zijn vroomheid, dus hij houdt duidelijk ook veel van deze sterveling.