De caudale myologie van apen met een grijpstaart (Cebus apella, Alouatta palliata, Alouatta seniculus, Lagothrix lagotricha, en Ateles paniscus) en primaten zonder grijpstaart (Eulemur fulvus, Aotus trivirgatus, Callithrix jacchus, Pithecia pithecia, Saimiri sciureus, Macaca fascicularis, en Cercopithecus aethiops) werd onderzocht en vergeleken om musculaire verschillen te identificeren die correleren met osteologische kenmerken die kenmerkend zijn voor grijpstaartvaardigheid. Bovendien werd elektrofysiologische stimulatie uitgevoerd op verschillende segmenten van de intertransversarii caudae spier van een volwassen spinaap (Ateles geoffroyi) om hun werking op de grijpstaart te beoordelen. Verscheidene belangrijke spierverschillen karakteriseren de grijpstaart van Nieuwe-Wereldaapjes in vergelijking met de niet grijpstaart van andere primaten. Bij atelines en Cebus is de massa van de strekspieren caudae lateralis en flexor caudae longus gelijkmatiger langs de staart, en hun lange pezen kruisen een klein aantal wervels vóór de aanhechting. Ook worden grijpstaartapen, vooral Ateles, gekenmerkt door goed ontwikkelde flexor- en intertransversarii caudae-spieren in vergelijking met primaten zonder grijpstaart. Tenslotte bezit Ateles een grotere abductor caudae medialis en een meer craniale oorsprong voor het eerste segment van intertransversarii caudae dan andere platyrrhijnapen met een grijpstaart. Deze myologische verschillen tussen primaten met en zonder grijpstaart, en tussen apen met grijpstaart, komen overeen met gepubliceerde osteologische en gedragsgegevens. Caudale myologische overeenkomsten en verschillen gevonden in Cebus en atelines, gecombineerd met staart-gebruik gegevens uit de literatuur, ondersteunen de hypothese dat de grijpstaart parallel evolueerde in Cebus en atelines.