Het verhaal van Lucas over Jezus die de eerste discipelen roept, is uniek onder de synoptische evangeliën.
Terwijl Marcus en Matteüs spreken over Jezus die langs het Meer van Galilea loopt en plotseling Simon, Andreas, Jakobus en Johannes roept om hem te volgen (Mat 4:18-22; Marcus 1:16-20), vertelt alleen Lucas het verhaal van een wonderbaarlijke visvangst die aan de oproep voorafgaat.
Het verhaal van Lucas heeft gemeenschappelijke elementen met het verhaal van Johannes na de verrijzenis, waarin Jezus zijn discipelen ontmoet bij het Meer van Galilea. Net als in Johannes 21:1-10 zien we een vergeefse visnacht, Jezus die ons ongevraagd visadvies geeft, een overweldigende visvangst, en een herkenning van Jezus’ identiteit die zich vooral concentreert op de reactie van Simon Petrus.
In Lukas’ evangelie is dit niet Simons eerste ontmoeting met Jezus. Jezus is al bij Simon thuis geweest in Kapernaüm en heeft zijn schoonmoeder genezen (4:38-39). Misschien verklaart dat Simons bereidheid om Jezus zijn vissersboot als drijvende preekstoel te laten gebruiken.
Simon had de hele nacht zonder succes gevist, en daarna in de vroege ochtenduren gewerkt aan het schoonmaken van zijn netten. Waarschijnlijk was hij uitgeput en keek hij ernaar uit om naar huis te gaan en wat te slapen. Het moet hem dus een beetje tegengevallen zijn toen Jezus in Simons boot stapte en hem vroeg om een eindje uit de kust te gaan. Toch deed Simon wat Jezus vroeg (5:1-3).
Luke vertelt ons niet wat Jezus die morgen de menigte leerde. De nadruk ligt op wat volgt. Jezus zegt tegen Simon dat hij het diepe water in moet gaan en zijn netten moet uitwerpen om te vangen. Simon gelooft duidelijk dat dit een zinloze oefening zal zijn. Hij is tenslotte de beroepsvisser. We kunnen bijna de ergernis in zijn stem horen als hij antwoordt: “Meester, we hebben de hele nacht gewerkt, maar niets gevangen.” Maar dan vervolgt hij: “Maar als U het zegt, zal ik de netten uitwerpen” (5:4-5).
Verrast
We weten wat er daarna gebeurt – netten zo vol vis dat ze beginnen te breken, boten zo vol vis dat ze beginnen te zinken. Simon ziet wat er gebeurt en wordt overweldigd door angst en verwondering, omdat hij merkt dat hij zich in de aanwezigheid van goddelijke macht bevindt. Hij reageert door op Jezus’ knieën te vallen en Hem te smeken: “Ga weg van mij, Heer, want ik ben een zondig mens!” (5:6-8)
Simon is overrompeld. In het midden van zijn gewone dagelijkse sleur, en in feite na een bijzonder slechte nacht op het werk, wordt hij ontmoet door iemand die alles verandert. Verbaasd over de macht van God die blijkt uit de overvloedige vangst van vis, is Simon zich onmiddellijk bewust van zijn zondigheid en onwaardigheid. Hij ziet de overweldigende ongelijkheid tussen Gods kracht die zich in Jezus openbaart en zijn eigen sterfelijke, gecompromitteerde leven.
Jezus antwoordt Simon door te zeggen: “Wees niet bang, vanaf nu zul je mensen vangen” (5:10). Het hier gebruikte Griekse woord voor “vangen” (zogron) is zeldzaam in het Nieuwe Testament, maar betekent “levend vangen”. Natuurlijk was vissen met netten een kwestie van levend vangen, maar die levende vissen zouden spoedig dood zijn. Hier roept Jezus Simon en zijn partners op tot een nieuwe roeping: mensen vangen zodat ze kunnen leven, een leven-gevende roeping: gevangen worden in Gods zending van redding voor allen.
Hoewel ze zojuist de grootste vangst van hun visserscarrière hebben binnengehaald, laten Simon Petrus, Jakobus en Johannes de bootladingen vis achter zich en volgen Jezus (1:11). Hun ontmoeting met Jezus heeft hun leven volledig geheroriënteerd.
Mensen vangen
Deze tekst biedt rijke mogelijkheden om na te denken over hoe God gewone mensen roept tot discipelschap en zending. Er is immers niets bijzonders aan Simon Petrus en zijn visserspartners. Het zijn eenvoudige vissers, en ze doen gewoon wat ze elke dag doen. Ze bemoeien zich met hun eigen zaken, maken hun netten schoon na een lange, bijzonder ontmoedigende nacht werken, wanneer Jezus langskomt, hun volstrekt normale, alledaagse leven binnendringt en alles verandert.
Jezus noemt Simon en zijn partners zoals ze zijn. Simon is zich zeer bewust van zijn onwaardigheid, maar Jezus laat zich daardoor niet van de wijs brengen. Jezus vraagt Simon niet om zijn zaakjes op orde te krijgen, zijn cv op te stellen, en dan terug te komen voor een gesprek. Jezus ontmoet hem zoals hij is, zegt hem dat hij niet bang hoeft te zijn, en roept hem op voor een nieuwe missie: mensen vangen.
Door de hele Schrift heen zien we dat menselijke zonde, falen en ontoereikendheid geen obstakels zijn voor Gods roeping. God roept onvolmaakte mensen om Gods werk te doen, mensen die zich bewust zijn van hun onwaardigheid en die vaak twijfelen en zich verzetten tegen Gods roeping (zie bijvoorbeeld Exodus 3:10-12; Jesaja 6:1-6; Jeremia 1:6-8.) God wacht niet tot ze zich beter gaan gedragen. God roept hen zoals ze zijn en werkt er dan aan hen te vormen tot trouwe dienaren.
Simon Petrus’ verzet tegen Jezus komt niet alleen voort uit zijn gevoel van onwaardigheid. Hij protesteert aanvankelijk tegen Jezus’ instructies om naar de diepe wateren te gaan en de netten uit te gooien, omdat hij ervan overtuigd is dat de vissen niet bijten. Ze hebben de hele nacht gewerkt en niets gevangen. We kunnen hem zijn scepsis nauwelijks kwalijk nemen.
Hoe vaak verzetten we ons niet tegen Jezus’ aanspraak op ons leven, omdat waartoe Hij ons oproept te gek, te onpraktisch lijkt? Hoe vaak vermijden wij om ons in de diepe wateren van het volgen en getuigen van Jezus te begeven, omdat we ervan overtuigd zijn dat we geen resultaten zullen zien? Wat zou het voor ons kunnen betekenen om met Jezus te gaan diepzeevissen – om Hem te vertrouwen en te volgen buiten onze comfortzones, om onze zekerheden los te laten, om ons leven radicaal te heroriënteren?
Voor de meesten van ons zal dit niet betekenen dat we ons huidige beroep achter ons moeten laten (hoewel we die mogelijkheid niet kunnen uitsluiten). Op grond van ons doopsel zijn wij allen geroepen om deel te nemen aan Gods zending in de wereld in Jezus Christus. Wij zijn allen geroepen om dagelijks onze prioriteiten bij te stellen en af te stemmen op Gods prioriteiten, om de gaven die God ons heeft gegeven te gebruiken in dienst van anderen, om het goede nieuws van Christus te delen in woord en daad.
De zending van Jezus wacht niet tot we denken dat we er klaar voor zijn. De behoefte aan het evangelie in deze gebroken wereld is veel te dringend. Wij zijn geroepen op dit moment – zelfs ondanks onze zwakheid, mislukkingen en twijfels, zelfs te midden van onze gewone, drukke, gecompliceerde levens. Jezus’ woord aan Simon Petrus is ook een woord aan ons: “Wees niet bang.” Dit is Jezus’ zending, en wij vertrouwen erop dat Hij met ons en door ons heen zal blijven werken en anderen zal “vangen” zoals Hij ons heeft gevangen – in het diepe, wijde net van Gods barmhartigheid en liefde. Tenslotte vertrouwen wij erop dat de vangst in Gods handen is, en dat het Gods verlangen is dat de netten uitpuilen en de boten vol zijn.