Arctische dierenEdit
Dieren zoals kariboes, poolhazen, Arctische grondeekhoorns, sneeuwuilen, papegaaiduikers, toendrazwanen, sneeuwganzen, Stellers eidereenden en wilgenstormvogels overleven de strenge Arctische winters allemaal vrij gemakkelijk en sommige, zoals de wilgenstormvogel, komen alleen in het Arctisch gebied voor.
Antarctische dierenEdit
Antarctica, ook bekend als de zuidpool, is groter en kan veel kouder worden dan de noordpool. Als gevolg daarvan kunnen maar weinig dieren op het vasteland van Antarctica overleven, en de dieren die er wel leven, leven meestal in de buurt van de kust. De weinige dieren die op het vasteland leven zijn vogels zoals de Antarctische stern, de grijskopalbatros, de keizerskuifaalscholver, de sneeuwkuifaalscholver en de bekendste bewoner van Antarctica, de pinguïn. De weinige roofdieren die op het vasteland jagen, zoals de zuidpooljager en de zuidelijke reuzenstormvogel, jagen vooral op kuikens. De meeste Antarctische roofdieren zijn te vinden in de poolwateren, waaronder de orka en de zeeluipaard.
Aanpassingen aan de polenEdit
Normaal gesproken gaan dieren, wanneer koudere omstandigheden arriveren, in een staat van uitgestelde animatie die winterslaap wordt genoemd, wanneer zij voor lange perioden in een staat van inactiviteit gaan, waar zij niet meer uit komen totdat er geschiktere omstandigheden voor hen aanbreken om in te overleven. Wanneer dieren echter in een omgeving leven die een groot deel van het jaar onherbergzaam is, is een winterslaap niet nodig. Een van de weinige dieren die dat wel doen zijn lemmingen, die een massale trek houden nadat ze uit hun winterslaap zijn gekomen. De meeste dieren die in het arctische gebied leven, zouden echter nog steeds actief zijn, zelfs tijdens de meest barre winters. Waterdieren zoals de Groenlandse haai, de wolfsvis, de Atlantische kabeljauw, de Atlantische heilbot en de Arctische zalmforel moeten het hoofd bieden aan de temperaturen onder het vriespunt in hun wateren. Sommige in het water levende zoogdieren, zoals walrussen, zeehonden, zeeleeuwen, narwallen, belugawalvissen en orka’s, kunnen vet opslaan, blubber genoemd, dat zij gebruiken om warm te blijven in de ijzige wateren. Sommige hoefdieren die in koude omstandigheden leven hebben vaak voetzolen onder hun hoeven om de ijzige ondergrond steviger aan te kunnen spannen of om op rotsachtig terrein te kunnen klimmen. Maar zoogdieren die reeds een voetzool onder hun voet hebben, zoals ijsberen, veelvraten, poolwolven en poolvossen, hebben bont onder hun voetzolen om te helpen hun vlees tegen de koude te beschermen. Andere zoogdieren, zoals muskusossen, kunnen zich warm houden door een lange, ruige pels te laten groeien om de warmte te helpen isoleren. En deze kan snel worden afgestoten wanneer warmere temperaturen arriveren. Maar bij de sneeuwschoenhaas verandert de kleur van zijn pels van wit naar bruin of met bruine vlekken als hij zijn wintervacht afschudt. Zo camoufleert hij zich in zijn nieuwe omgeving en past hij ’s zomers bij het vuil, of ’s winters weer wanneer zijn langere witte vacht weer aangroeit en bij de sneeuw past.
Bergachtige strekenEdit
Andere chionofielen kunnen op of nabij de evenaar worden aangetroffen en toch in vriestemperaturen leven. Dit is meestal te wijten aan hun geografisch verspreidingsgebied, zoals op hooggebergten waar het zeer koud kan worden en waar minder zuurstof is naarmate men hoger komt. Hiertoe behoren de Andes, de Himalaya en het Hindu Kush gebergte, waar dieren als sneeuwluipaarden, poema’s, wilde yaks, bergschapen, berggeiten, steenbokken, vicuña’s en guanaco’s kunnen gedijen.