Arnold, geboren in Brabant, zoon van een zekere Fulbertus, was eerst beroepsmilitair voordat hij zich vestigde in de benedictijner abdij St. Medard in Soissons, Frankrijk. Hij bracht zijn eerste drie jaren als kluizenaar door, maar klom later op tot abt van het klooster. Zijn hagiografie vermeldt dat hij probeerde deze eer te weigeren en te vluchten, maar door een wolf gedwongen werd terug te keren. Daarna werd hij priester en in 1080 bisschop van Soissons, een andere eer die hij trachtte te ontlopen. Toen zijn ambt door een andere bisschop werd bezet, maakte hij van de gelegenheid gebruik om zich uit het openbare leven terug te trekken en stichtte hij de Sint-Pietersabdij in Oudenburg.
Als abt in Oudenburg brouwde Arnold bier, in het middeleeuwse leven even onmisbaar als water. Hij moedigde de plaatselijke boeren aan om bier te drinken, in plaats van water, vanwege de “gave van gezondheid”. Tijdens het brouwproces werd het water gekookt en zo bevrijd van ziekteverwekkers, waardoor het bier veiliger was om te drinken. Het bier dat in die tijd in Europa gewoonlijk bij het ontbijt en overdag werd gedronken, werd klein bier genoemd, met een zeer laag alcoholgehalte en met afgewerkte gist. Het is waarschijnlijk dat de mensen in de omgeving gewoonlijk klein bier uit het klooster nuttigden, of zelf klein bier maakten op instructie van Arnold en zijn medemonniken. Tijdens een ziekte-uitbraak raadde Arnold de plaatselijke bevolking aan geen water te drinken, maar bier, een advies dat daadwerkelijk levens redde.
Een wonderverhaal vertelt dat Arnold tijdens een epidemie de plaatselijke bevolking niet ziek liet worden van het drinken van water, maar hen zijn kloosterbrouwsels liet nuttigen. Hierdoor overleefden veel mensen in zijn kerk de pest. Ditzelfde verhaal wordt ook verteld over Arnulf of Arnold van Metz, een andere beschermheer van brouwers.