Op grond van iconografisch en literair bewijsmateriaal kan de viool worden gedateerd in 1520. Er bestaat onder geleerden geen overeenstemming over de ontwikkeling van de vroege viool. De rebec, de viool en de violoncello komen voor in de fresco’s van Gaudenzio Ferrari in de kerk van Saronno en de Madonna van de Oranjeboom in de kerk van Vercelli. Echter, volgens Sotheby’s:
“Er is geen overgebleven identificeerbaar precedent voor de exquise verfijnde instrumenten die Amati maakte in opdracht van Karel IX van Frankrijk en Paus Pius V vanaf ongeveer 1566. Technisch gezien heeft hij misschien een vierde snaar toegevoegd aan een luidere, openlucht neef van de viola da gamba die bedoeld was om dansmuziek te begeleiden. Artistiek gezien veranderde hij alles.”
Sotheby’s zegt: “Amati’s briljantheid verhoogde de status van de viool van boerenvermaak tot een verfraaiing die geschikt was voor een koninklijk hof.”
Volgens een biografie van Roger Hargrave is Amati een van de topkandidaten die geleerden naar voren hebben geschoven voor de uitvinder van de viool. De twee andere kandidaten die hij noemde waren Fussen, geboren in een regio die nu deel uitmaakt van het huidige Duitsland. De andere kandidaat die hij noemde was Gasparo da Salo uit Brescia.
De vioolachtige instrumenten die bestonden toen Amati zijn carrière begon, hadden slechts drie snaren.Amati wordt gecrediteerd voor het creëren van het eerste vioolachtige instrument met vier snaren.Laurence Witten noemt ook Amati en Gasparo da Salo, evenals Pellegrino de’ Micheli, ook uit Brescia; evenals Ventura di Francesco de’ Machetti Linarol, uit Venetië.Amati’s eerste violen waren kleiner dan moderne violen, met hoge bogen, brede purfwerking, en elegant gebogen krullen en lichamen.
Andrea Amati’s twee zonen, Antonio Amati en Girolamo Amati, waren ook zeer bekwame vioolbouwers, evenals zijn kleinzoon Nicolò Amati, die meer dan een dozijn hoog aangeschreven leerlingen had, waaronder Antonio Stradivari en Andrea Guarneri.